De leidster van die Linke, Katja Kipping, wil hoge salarissen tot honderd procent belasten, iedereen een basisinkomen garanderen dat voldoende is om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien en het hippe, trendy publiek dat op zoek is naar een duurzame en gezonde levensstijl verleiden.
Mevrouw Kipping, maakt u zich in deze tijd, waarin de euro in een crisis verkeert, bang om uw geld?
Bang is niet het juiste woord. Laat ik het zo zeggen: ik was altijd al een groot voorstander van het solide, vastrentende sparen.
Dat geld kan verdampen, omdat de waarde in een vrije val terecht komt of omdat de inflatie op hol slaat – beangstigt u dat niet?
Op dit moment houdt mij meer bezig wat er gebeurt in landen zoals Griekenland. Als bijvoorbeeld diabetici geen insuline meer kunnen krijgen, of wanneer een zwangere vrouw slechts na vooruitbetaling in de verloskamer terecht kan.
Hoe belangrijk is geld eigenlijk in iemand’s leven?
Dat is de klassieke vraag naar het economisch fundament en de ideologische onderbouwing ervan. Als u een principieel antwoord wilt horen: het historisch materialisme van Marx moet men afwegen tegen Gramsci’s culturele hegemonie.
En wat betekent dit in de praktijk?
Gelukonderzoekers zijn het erover eens, dat een toename van het inkomen vanaf een bepaald niveau niets meer toevoegt aan hoe tevreden men is met zijn of haar leven. Al beneden deze grens. Een minimum aan maatschappelijke deelname moet daarom worden gegarandeerd.
Daarom bepleit u, ondanks tegenstand in uw eigen partij, een door de staat gegarandeerd basisinkomen voor iedereen. Mag u deze eis nog stellen sinds u voorzitter bent?
Natuurlijk. We hebben besloten om de kwestie verder als controversieel te bestempelen. Het is geen geheim, dat ik tot de voorstanders behoor, mijn mede-voorzitters nemen een tegengestelde positie in.
Waarom stuit het idee in uw partij op zoveel weerstand?
Met name de vakbeweging is bang dat het de actiebereidheid van de arbeiders verzwakt. Dat geloof ik niet, in tegendeel. Juist door Hartz IV is de bereidheid gestegen om lage lonen en slechte arbeidsvoorwaarden te accepteren. Met het basisinkomen, kunnen we deze logica omkeren.
Is het niet een oud idee van het socialisme, dat ieder zich door arbeid nuttig moet maken – in plaats van lui achterover te liggen als een bourgeois?
Onder het socialisme vindt men heel verschillende tradities, ook anarchistische of utopische. De discussie gaat toch tegenwoordig om de vraag in welke vorm je een zinvolle bijdrage kan leveren. In onze maatschappij wordt niemand bestraft als hij geen kinderen grootbrengt of niet politiek geëngageerd is. Uiteindelijk moet ieder voor zichzelf beslissen hoe hij of zij bijdraagt aan de samenleving.
Staat werk tegenwoordig niet meer centraal?
Het hangt er van af aan wat voor soort werk je denkt. Voor mij zijn er vier gelijkwaardige domeinen waarin iemand werkzaam is. Naast betaald werk zijn dat familie en zorg voor anderen, politiek engagement – en werken aan jezelf, of het nu studie is of vrije tijd
Allemaal leuk en aardig. Maar als iedereen een inkomen heeft, wie doet dan het onaangename werk – en sorteert, bijvoorbeeld, ons afval?
Dat is een goed voorbeeld. Dat werk kan men nu volledig automatiseren. Er is maar één reden, waarom men het met de hand zou doen – omdat het goedkoper is ten gevolge van dumplonen.
In de ouderenzorg zult u niet ver komen met machines.
Daarom moet men daar voor betere beloningen zorgen, maar ook voor kortere arbeidstijden. Als je vier tot zes uur per dag zorg geeft aan ouderen, kan dat zeer zinvol zijn. Als je het tien of twaalf uur moet doen, ziet het er heel anders uit. Vandaag de dag voelt de helft van de werknemers zich opgejaagd of gestresst op het werk, bij vrouwen zelfs meer. Anderen vinden geen baan. Daarom moeten we het beschikbare betaalde werk beter verdelen.
Dat klinkt als de debatten uit de jaren tachtig toen er sprake was van ‘het einde van de werkende maatschappij’. Vandaag praten we over demografische veranderingen, mondiale concurrentie en een tekort aan vaklieden.
U ziet waarheen deze cultuur van concurrentie ons leidt. We hebben een extreme toename van stress-gerelateerde ziekten. Dat is niet alleen een probleem voor de betrokkenen, maar ook voor de economie.
Uw vervangster, Sahra Wagenknecht, pleit voor een terugkeer naar de ideale wereld van Ludwig Erhard’s sociale markteconomie, de Bondsrepubliek van de jaren vijftig en zestig.
Ik ben het met Sahra Wagenknecht zeker niet in alle details eens, maar hier moet ik haar toch in bescherming nemen: zo heeft zij het niet geformuleerd. Natuurlijk wil ze niet terugkeren naar de tijd van Ludwig Erhard, ik ook niet en Die Linke al helemaal niet. Het idee dat een getrouwde vrouw hoogstens een beetje bij verdient, komt niet overeen met mijn idee van een gelijkwaardig partnerschap.
Hebt u niet bij sommige van uw Westduitse partijvrienden de indruk dat zij terug willen naar de tijd vóór 1989?
Iedereen denkt graag terug aan zijn eigen jeugd. Daar is niets mis mee. Dat zal mij waarschijnlijk ook overkomen als ik vijftig ben. Ik denk echter niet, dat het een politiek programma is.
U hebt lang gewoond in een woongemeenschap in Berlijn-Kreuzberg en in Dresden dichtbij de populaire wijk Neustadt. Dat klinkt eerder als een Groen milieu dan als de Linkspartei. Hoe bent u bij de PDS gekomen?
Ik heb goed naar beide partijen gekeken. Destijds, in de tijd van de Kosovo-oorlog, gaf de duidelijke anti-militaristische koers van de PDS de doorslag. Nu ben ik blij dat ik dat toen besloten heb. Toen ik afgelopen woensdag bij de gesprekken met mevrouw Merkel over het Belastingverdrag zat, kon ik zien hoe flexibel de Groenen opereerden.
En toch zegt u: Die Linke moet zich meer om het stedelijk leefmilieu bekommeren, om Latte Macchiato en voormalige linksalternatievelingen?
Die Linke heeft een dubbel strategie nodig. Aan de ene kant het links populisme. Niet in de zin dat het wrok dient. En niet alleen als heldere boodschap aan de armen en ontrechten, maar ook aan de gemiddelde werknemers tegen “die daar boven”. Aan de andere kant moeten we het creatief-alternatieve milieu aanspreken.
Dit milieu denkt toch eerder post-materialistisch?
Aan het eind van de dag moet ook de kunstenaar zijn spaghetti kunnen kopen. Zelfs als hij zegt dat een BMW en een villa in Grunewald hem onverschillig laten, heeft hij een materiële basis nodig.
U heeft eens gezegd dat niemand meer dan 40.000 euro per maand mag verdienen. Is dat een praktisch, politiek doel?
Ja, daarvan zijn goede voorbeelden. De Franse kandidaat van links, Mélenchon, heeft voor jaarinkomens van boven de 360.000 euro een belastingtarief van 100 procent geëist. Hij was daarmee erg succesvol. Ik zeg: als je meer dan 40.000 euro per maand verdient, voegt dat niets toe aan je levensgeluk. Het teveel vloeit weg naar beïnvloeding van politieke beslissingen door omkoping – of naar verwoestende financiële speculatie.
Dus een rijkenheffing van 100 procent ook bij ons?
Het is geen afgunstdebat, maar een kwestie van democratische theorie. Er moet een minimaal niveau van veiligheid voor iedereen zijn. Wij zeggen: een minimuminkomen en een minimumpensioen van 1.050 euro. Geen mens heeft meer dan veertig keer het minimumloon nodig. Alles wat daarboven ligt, kunt je veilig belasten tegen 100 procent.
Bent u tegen luxe?
Dat is niet de vraag. Volgens mij gaat links-zijn niet over de vraag of iemand een royale levensstijl heeft of niet. Essentieel is, of hij of zij genoeg belasting betaalt om ook anderen een minimum aan sociale participatie te gunnen.
- Interview: Ralph Bollmann.
- Vertaling: Florie Barnhoorn (VBi)
- Dit artikel is op 17 juni 2012 gepubliceerd op de internetsite van de Frankfurter Allgemeine Zeitung in de rubriek ‘Politiek – Binnenland’. http://www.faz.net/aktuell/politik/inland/katja-kipping-im-gespraech-40-000-euro-im-monat-sind-genug-11788075.html
- Die Linke: http://www.die-linke.de/