Moises Velasquez-Manoff schreef een stuk in de New York Times over wat in essentie een Onvoorwaardelijk Basisinkomen (OBi) programma is, uitgevoerd door een stam Cherokee Indianen in North Carolina. De stam opende een casino en gebruikte de winst ervan om een voor alle stamleden gelijke uitkering te financieren. In 2001 bedroeg de uitkering $6.000 per persoon en in 2006 was dit bedrag gestegen tot $9.000 per persoon.
E. Jane Costello, werkzaam bij Duke University, waar zij zich richt op psychiatrische gezondheid, beschreef de effecten van dit nieuwe programma in ten minste drie studies (I, II, III). Samen met andere onderzoekers ontdekte zij het volgende:
- Bij kinderen die door het OBi uit de armoede gehaald werden daalden gedragsproblemen met 40%.
- Kleine criminaliteit daalde.
- Het aantal binnen de normale tijd gehaalde middelbare schooldiploma’s steeg.
- Kinderen die het OBi eerder in hun leven ontvingen hadden in hun vroege volwassen jaren een betere geestelijke gezondheid dan zij die het later in hun leven ontvingen. In het bijzonder hadden zij 33% minder kans op het ontwikkelen van verslavingen of psychiatrische problemen.
Velasquez-Manoff schrijft in zijn stuk ook dat aankomend onderzoek van Randall Akee bepleit dat deze uitkeringen volledig worden vergoed door kostenbesparingen vanwege “verminderde criminaliteit, een verminderde behoefte aan psychiatrische zorg en besparingen op zittenblijven in het onderwijs”.
Zoals de meeste stukken over verhoging van het inkomen van arme mensen, is ook dit stuk omlijst met verbazing over de resultaten van een dergelijk programma. Verbazing wordt uiteraard afgemeten ten opzichte van verwachtingen. Het zijn echter niet de resultaten die zo opmerkelijk zijn, maar onze lage verwachtingen van arme mensen. We zijn zo geneigd te denken, ongetwijfeld voor ons eigen gemak, dat de armen gewoon zo ontzettend en basaal verpest zijn, dat zelfs bescheiden verbeteringen door hen toegang tot middelen te verschaffen ons perplex doen staan.
Deze verbazing is helemaal vreemd wanneer je je bedenkt dat van vrijwel elke anti-armoedemaatregel verondersteld wordt dat deze op precies dezelfde manier werkt. Neem David Brooks’ oproep voor de aanpak van armoede door het zogenoemde menselijke kapitaal te verhogen. Deze strategie werkt niet, zoals ik in mijn antwoord aan Brooks uitlegde. Maar neem nu eens echt even de tijd om goed te bedenken hoe verondersteld wordt dat het zou werken. Ga stap voor stap door het proces dat leidt van de verhoging van menselijk kapitaal tot de afname van armoede. Dat verloopt als volgt: door het menselijke kapitaal van arme mensen te verhogen, krijgen zij een hogere productiecapaciteit. Hierdoor krijgen zij betere banen, waardoor hun salaris stijgt, waardoor ze meer geld zullen hebben en waardoor ze dus niet meer arm zullen zijn.
Praten over menselijk kapitaal versluiert het mechanisme van deze conservatieve benadering van armoedebestrijding, maar dit mechanisme is uiteindelijk het verhogen van het inkomen van arme mensen. Het is niet consequent om te geloven dat verhoging van menselijk kapitaal arme mensen minder arm zal maken, maar dat verhoging van uitkeringen mensen niet minder arm zal maken. Dit is een inconsequent geloof omdat ze beide volgens hetzelfde uiteindelijke mechanisme werken. Uiteraard zijn mensen als Brooks niet tegen uitkeringsprogramma’s op grond van samenhangend beleid. Ze zijn ertegen vanwege normatieve overwegingen. Ze vinden simpelweg dat de armen dat geld niet verdienen en dat ze het daarom niet mogen hebben, ondanks het menselijke drama dat zo’n standpunt met zich meebrengt.
- Originele titel: A Cherokee Tribe’s Basic Income Success Story
- Auteur: Matt Bruenig on January 19, 2014
- Bron: http://www.demos.org/blog/1/19/14/cherokee-tribes-basic-income-success-story
- Vertaling: VBi