Het interview met Martin Wolf In de Volkskrant van 18 oktober 2014[1] naar aanleiding van zijn boek (The shifts and the shocks, Allen Lane 2014 [2]) was voor mij het zoveelste bewijs dat het denken over de monetaire ordening niet verder komt dan clichés en de economie van de leerboekjes. In het hele interview kan ik geen enkel nieuw inzicht ontwaren.
Dat de banken zichzelf niet kunnen ordenen en dat de bank feitelijk een betrouwbare nutsbedrijf behoort te zijn is een waarheid als een koe, maar als de interviewer dan “probeert” er een overheidsinstelling van te maken schrikt Wolf zich kapot maar komt niet verder dan een oude reflex, nl. dat de sociaaldemocraten niets weten van bankieren.
Zijn terugverlangen naar flexibele wisselkoersen dus ieder zijn eigen landje is dan ook een volstrekt armoedebod, dat hij nergens ook maar enigszins overstijgt.
De problemen van de euro en van Europa zijn uiteraard niet gering, de huidige ordening schiet tekort dat is duidelijk en de zgn. “oplossingen” die voorlopig aan de orde zijn, blijken politiek niet houdbaar c.q. verkoopbaar. Dat de invoering van de Euro niet als een fata morgana kon worden ingevoerd is intussen duidelijk. Maar dat de oude wisselkoersen hiervoor een oplossing zouden zijn is een illusie en hooguit een gepasseerd station. Er is immers sprake van één interne markt, die ons een flinke welvaartssprong heeft opgeleverd en daar hoort één munt bij.
De flexibiliteit die de wisselkoers bood, werkte goed in een tijd van schaarste immers door de hogere wisselkoers werden de prijzen van Duitse producten hoger en die van Franse lager de prijsverhoudingen veranderden gewoon, zij pasten zich aan aan de productiviteit zoals dat heette. In een wereld van overproductie(capaciteit), zou de aanpassing van de wisselkoers in Duitsland tot werkeloosheid hebben geleid, door minder export en in Frankrijk zou de inflatie wat afgeremd zijn en de export zou wat meer ruimte hebben gekregen. Je kunt het ook anders zeggen de Duitsers zouden wat afgeremd zijn en de Fransen zouden wat opgejaagd zijn geworden.
Zonder die aanpassingsmogelijkheden (via de wisselkoers) leiden betalingsbalansverschillen nu in het land van overschot (Duitsland) tot (overheids)overschotten en in het land van het tekort tot (overheids)tekorten. In de huidige ordening betekent dat in Duitsland belastingverlagingen en in Frankrijk kortingen op de sociale uitkeringen. Het lijkt er dus op dat Frankrijk door Duitsland “afgeknepen” wordt, logisch stuiten we hier dus op politieke grenzen, zeker in vergelijking tot het voor-euro tijdperk.
Om in de wereld van de Euro met dit soort (wisselende) welvaartsverschillen om te kunnen gaan, op een wijze die recht doet aan ieders autonomie en levenskeuzes, is rücksichtlose aanpassing aan de Duitsers natuurlijk geen begaanbare weg, hoe zeer die ook door landen als Nederland en Duitsland zelf wordt gepropageerd. Er is echter een andere mogelijkheid die de trucmatige aanpassing via de wisselkoers overstijgt en werkt via het economisch systeem, het productiesysteem zelf. Het probleem immers dat steeds zal terugkeren is de ongelijke ontwikkeling van de productiviteit in de landen van de Euro c.q. van Europa. Om in deze omstandigheden steeds een “level playing field” te houden is het dus nodig om die productiviteitsverschillen a.h.w. van de samenleving af te romen. Op zo’n wijze heb je dan niet alleen een gemeenschappelijke markt van (eind) producten maar ook van de productiefactoren (arbeid) zelf.
Dit “afromen” is mogelijk door de “plaatsgebonden” productiefactor i.c. de arbeid op gelijke welvaartsniveaus te brengen. Dat kan door de plaatsgebonden onderhoudskosten (het onderhoud van arbeid) uit de kosten van de productiefactor arbeid te elimineren. Afhankelijk van het welvaartsniveau van het betreffende land, worden de kosten van levensonderhoud afgescheiden van de arbeidskosten die als loon worden verdiend c.q. betaald.
Die afgescheiden kosten van levensonderhoud worden als basisinkomen door de staat betaald aan iedere lid van de samenleving en zodoende uit de loonkosten gehaald. Door de aanpassing van het basisinkomen aan het welvaartsniveau, kunnen enerzijds de kosten voor de ondernemers in heel de wereld gelijk blijven terwijl toch de welvaartsongelijkheid via een gedifferentieerd basisinkomen aan de samenleving wordt doorgegeven.
Het Duitse basisinkomen kan dan bv. €14.000,- zijn, het Franse € 10.000,- en het Poolse €4.000,-, waardoor dus de Poolse vrachtautochauffeur met een “achterstand” van €6.000,- op zijn Franse collega begint en hierdoor dus ook de als oneerlijk gevoelde concurrentie van de Pool wordt voorkomen.
In de huidige impasse zou dat betekenen dat de Franse loonkosten ten opzichte van de Duitse een wat kleinere “subsidie” krijgen en dat de Duitse arbeiders gaan er dan qua koopkracht € 4.000,- op vooruit, precies het bedrag dat nodig is om het verschil in welvaart van de loonkosten af te romen.
Om deze verhoging van het basisinkomen te betalen, moeten de Duitse ondernemers de belastingen dwz. hun prijzen verhogen. Deze prijsverhoging wordt via een BOW (belasting op de onttrokken waarde) opgelegd aan de bedrijven al naargelang zij beslag leggen op grondstoffen en energie. Ook ten aanzien van het milieu werkt dit positief.
Loonbelasting en verdere lasten op de lonen horen in dit systeem niet thuis. De Duitse loonkosten hoeven niet omhoog terwijl de Duitse arbeider wel meer krijgt. Een dergelijk systeem dat de welvaart(sgroei) meteen aan de samenleving ten goede laat komen zorgt er bovendien voor dat door verhoging (en ev. verlaging) van het basisinkomen onvrijwillige werkeloosheid tot het verleden gaat horen.
Een economisch systeem dat werkt via een systeem van OBi (onvoorwaardelijk basisinkomen), geeft bovendien aan de mensen bestaanszekerheid en aan de samenleving creativiteit. Het bevrijdt de arbeid en de arbeider uit het huidige systeem waarin zij beiden zitten opgesloten, dat immers de arbeider vastpint op zijn baan(tje) en het werken lastig maakt door het aan alle mogelijke voorwaarden te binden.
Nu robots ons werk en onze baantjes alsmaar meer zullen gaan overnemen, zorgt een dergelijk systeem ervoor dat wij die robots als onze bevrijders eerder dan als onze concurrenten kunnen zien. Wij geven hun het werk en behouden zelf het “inkomen” dat zij genereren. Ook zaken als onderbesteding etc. zullen dan niet meer als problemen worden gezien.
Maastricht, 19 oktober 2014 Leon Segers, econometrist