Armoede in 2011 sterk toegenomen: toch maar eens nadenken over een basisinkomen!

Armoedesignalement 2012 is  6 december 2012 verschenen . In het rapport geven onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een zo actueel mogelijk beeld van de omvang, ontwikkeling en gevolgen van armoede in Nederland.

Enkele conclusies uit het Armoedesignalement 2012  zijn:

  • In 2011 is de armoede in Nederland sterk toegenomen. Ramingen wijzen op een verdere stijging in 2012.
  • Ook de langdurige armoede liep in 2011 voor het eerst in jaren weer op.
  • De armoede groeide in absolute aantallen in 2011 sterk bij werklozen, bijstandontvangers en zelfstandigen.
  • De kans op armoede is het hoogst bij eenoudergezinnen, alleenstaanden tot 65 jaar, niet-westerse huishoudens en huishoudens met bijstand. Bij al deze groepen nam het armoedepercentage in 2011 toe.
  • Bij gepensioneerden en 50-plussers is de armoede laag, bij kinderen juist hoog. De 30-45 jarigen hadden vroeger geen verhoogd armoederisico, maar de laatste jaren is dat wel het geval.

Armoedegrenzen

In het rapport zijn twee hoofdcriteria voor armoede gebruikt. Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Dit normbedrag is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. Het SCP kijkt voornamelijk naar de armoede van individuele personen. Het CBS bespreekt de kans op armoede aan de hand van de lage-inkomensgrens. Deze grens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen aangepast voor de prijsontwikkeling. Het CBS beschrijft vooral de kans op armoede onder huishoudens. In bijlage A van dit persbericht worden de armoedegrenzen verder toegelicht.

Gegevens

Voor het vaststellen van de omvang van armoede is vooral gebruik gemaakt van het  Inkomenspanelonderzoek van het CBS. De meest recente cijfers lopen tot en met 2011. Het SCP heeft daarnaast via een rekenmodel de omvang van armoede in 2012 en 2013 geraamd. Bijlagen B en C geven een gedetailleerd overzicht van de ontwikkeling van armoede in de loop der tijd.

Armoede in 2011 sterk gestegen

De recessie in 2009 en het daaropvolgende lichte herstel van de economie in 2010 hadden aanvankelijk een bescheiden effect op de armoedecijfers. In de tweede helft van 2011 kromp de economie echter opnieuw. Dat jaar nam de armoede volgens beide grenzen wel fors toe.
In 2010 hadden 945.000 mensen een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (6,0% van de bevolking). In 2011 was dit opgelopen tot 1.126.000 (7,1%). Die verbleven in 521.000 huishoudens (7,5% van alle huishoudens). Afgemeten aan de lage-inkomensgrens hadden 514.000 huishoudens in 2010 kans op armoede (7,4% van alle huishoudens). In 2011 steeg dit naar 604.000 huishoudens (8,7%). In totaal moesten 1.232.000 mensen in 2011 rondkomen van een laag inkomen.

Verdere stijging verwacht in 2012

Ramingen voor 2012 duiden erop dat de armoede verder zal toenemen. Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium stijgt het aantal armen in 2012 naar verwachting met bijna 60.000 personen, tot 1.184.000 (7,5%). Op grond van de lage-inkomensgrens komen er naar verwachting bijna 40.000 huishoudens met kans op armoede bij, waardoor het totaal in 2012 op 642.000 (9,2%) zou uitkomen. Voor 2013 is de raming enigszins onzeker, omdat de inflatie en werkloosheid zich anders kunnen ontwikkelen dan nu is aangenomen. De geraamde stijging in 2013 komt niet door maatregelen uit het recente regeerakkoord; die worden goeddeels pas vanaf 2014 ingevoerd. De huidige verwachting is dat het aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens in 2013 met 14.000 verder toeneemt tot 656.000 (9,4%). Het aantal personen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium zou uitkomen op 1.185.000 (7,6%). Dit laatste is het hoogste peil van deze eeuw, maar nog wel minder dan in 1994.

Ook kans op langdurige armoede voor het eerst in jaren toegenomen

Bijna 160.000 huishoudens hadden in 2011 ten minste vier jaar achtereen een laag inkomen, 10.000 meer dan het jaar ervoor. Het aandeel huishoudens dat langdurig onder de lage-inkomensgrens verkeert, liep licht op (van 2,4% tot 2,5%). Hiermee kwam een einde aan de dalende trend in de omvang van de langdurig arme groep, die zich sinds 2000 onafgebroken voordeed.
Ook volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium steeg de langdurige armoede in 2011, en wel van 2,0 naar 2,4% van alle mensen.

Stijgende armoede bij risicogroepen 

Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium liep de armoede in 2011 in absolute aantallen vooral op bij mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering (resp. +36.000 en +32.000 personen) en bij zelfstandigen(+52.000). Het aantal arme zelfstandigen was in 2011 voor het eerst groter dan het aantal armen in loondienst (resp. 175.000 en 170.000 personen).
De kans op armoede steeg in 2011 bij alle groepen die van oudsher al kampen met een hoog risico. Bij huishoudens die bijstand ontvingen liep het percentage met een inkomen onder de lage inkomensgrens op van 65 naar 68%; bij eenoudergezinnen van 25 naar 28%; bij alleenstaanden tot 65 jaar van 17 naar 19%; en bij niet-westerse huishoudens van 22 naar 25%. Onder de (relatief kleine) groep niet-westerse huishoudens van de tweede generatie is de kans op armoede in 2011 echter aanmerkelijk kleiner dan onder de eerste generatie (18% tegen 26%).

Scherpere leeftijdstegenstellingen

De armoede onder kinderen was in 2011 groter dan gemiddeld. Volgens het nietveel- maar-toereikendcriterium bedroeg dit 10,6%, ofwel 359.000 kinderen van 0- 17 jaar. Naar verwachting loopt dit in 2012 sterker op dan bij andere leeftijdsgroepen, tot 377.000 (11,2%). Dertigers en veertigers hadden in 2011 een hoger armoederisico (8%) dan andere volwassenen, terwijl deze leeftijdsklasse in het verleden geen risicogroep was. Daarmee worden de tegenstellingen tussen leeftijdsgroepen scherper: bij vijftigers (5%) en gepensioneerden (3%) is het armoederisico benedengemiddeld.

Meer financiële problemen

Huishoudens met risico op armoede hebben vaker betalingsachterstanden. Terwijl in 2008 nog maar 8% van de groep met een inkomen onder de lage-inkomensgrens achterstanden had in de betaling van huur of hypotheek, was dit in 2011 verdubbeld naar 16%. Acht op de tien huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens gaven in 2011 aan zich beperkt te voelen in de uitgaven op het vlak van voeding, kleding, woninginrichting en vakantie. De groep met weinig inkomen die zich genoodzaakt zag schulden te maken groeide van 5% naar 8% in 2012.
Afgemeten aan het niet-veel-maar-toereikendcriterium meldde in 2008 iets meer dan een kwart van de arme groep moeilijk rond te kunnen komen; in 2011 was dit opgelopen tot bijna 35%. Een op de elf arme huishoudens kan zich niet om de dag een warme maaltijd veroorloven, een op de twintig geeft aan niet voldoende geld te hebben om het huis goed te verwarmen.

  • Armoedesignalement 2012. SCP/CBS, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
  • SCP-publicatie 2012/34, ISBN 978 90 377 0633 8, prijs €16,00.
  • De publicatie is verkrijgbaar bij de (internet-)boekhandel of te bestellen via de website: www.scp.nl of verkoop.cbs.nl
  • Het Armoedesignalement 2012 is de derde editie van een informatiereeks over armoede, die door het SCP en het CBS gezamenlijk wordt uitgebracht.
  • Voor meer informatie:
    http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2012/Armoedesignalement_2012 
  • Download PDF: Armoedesignalement 2012

BIJLAGE A: Technische toelichting

In het Armoedesignalement 2012 is in het CBS-deel gebruik gemaakt van de lageinkomensgrens. In het SCP-deel is het niet-veel-maar-toereikendcriterium volgens de gegeneraliseerde budgetbenadering als centrale maatstaf in de statistische beschrijving gehanteerd.
De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen deze in koopkracht het hoogst was. Voor meerpersoonshuishoudens is deze grens met behulp van equivalentiefactoren aangepast aan omvang en samenstelling van het huishouden. Omdat de lage-inkomensgrens alleen voor prijsontwikkeling wordt geïndexeerd, is dit criterium geschikt voor vergelijkingen in de tijd. In de beschrijving van de kans op armoede stelt het CBS het huishouden centraal.
In de budgetbenadering wordt armoede afgemeten aan de hand van normbedragen die het SCP in overleg met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft vastgesteld. Het basisbehoeftenniveau omvat de minimale uitgaven voor voedsel, kleding en wonen en enkele andere moeilijk te vermijden kosten. In de hogere niet-veel-maartoereikendvariant worden daarnaast bescheiden uitgaven voor sociale participatie en recreatie meegeteld. Ook hier worden de normbedragen voor meerpersoonshuishoudens bepaald met equivalentiefactoren. De bedragen worden jaarlijks bijgesteld op grond van het vijfjaarlijks voortschrijdend gemiddelde in de mediane uitgaven aan voedsel, kleding en wonen. Hierdoor weerspiegelt de budgetgerelateerde grens gedeeltelijk de groei in de welvaart. Het SCP telt armoede primair in personen.

De afbakening van armoede is gebaseerd op inkomensgegevens uit het Inkomenspanelonderzoek die lopen tot en met 2011. Ter verkrijging van armoedecijfers voor 2012 en 2013 zijn door het SCP ramingen uitgevoerd. Deze zijn gebaseerd op de door het Centraal Planbureau berekende koopkrachtmutaties voor verschillende sociaaleconomische groepen in de bevolking. Door het SCP zijn deze koopkrachtcijfers gebruikt om een schatting te maken van de inkomens in 2012 en 2013 van steekproefpersonen uit het nkomenspanelonderzoek 2011. De inkomensgegevens hebben alleen betrekking op huishoudens waarvan de hoofdkostwinner gedurende het gehele jaar een inkomen had. Studentenhuishoudens en bewoners van instellingen, inrichtingen en tehuizen zijn buiten beschouwing gelaten.

Bijlage B:


Bijlage C: