Het denkbeeld van een basisinkomen is, voor zover mij bekend, voor het eerst in 1793 geopperd en wel door Condorcet, de sympathiekste denker van de Verlichting. Het idee werd in 1796 uitgewerkt door zijn Engelse vriend Thomas Paine, een man die zowel bij de Amerikaanse onafhankelijkheid (1776) als bij de Franse revolutie (1789) betrokken is geweest.
Dat is lang geleden. Rond de eerste wereldoorlog heeft de filosoof Bertrand Russell het idee nieuw leven in proberen te blazen, maar de man die het op de agenda van de moderne, westerse wereld heeft gezet, is Robert Theobald, in het boekje “Free men and free markets” (1963, 1965). Aan J.P. Kuiper komt de eer toe, datzelfde voor Nederland te hebben gedaan (1976).
Van die agenda is het basisinkomen vervolgens nooit meer verdwenen. Hoeveel tegenstand er ook is, telkens komt het idee weer naar voren. Het basisinkomen is wel eens vergeleken met een ondergrondse veenbrand, die dan hier, dan daar uitbreekt. Interessant is vooral, dat het basisinkomen zich heeft ontwikkeld van een utopisch idee tot een serieuze beleidsoptie. In Nederland hebben al twee ministers (Wijers en Zalm) zich er openlijk voor uitgesproken.
Een basisinkomen is een minimumuitkering, die in drie belangrijke opzichten verschilt van de bijstand. 1) Het basisinkomen wordt wel “arbeidsloos” genoemd, want er staat geen verplichting tot werken of tot solliciteren tegenover. 2) Het is volledig onafhankelijk van inkomsten die men eventueel uit andere bron heeft. 3) Het wordt uitgekeerd aan individuen en niet aan huishoudens, ongeacht de eventuele inkomsten van partners, huisgenoten en familieleden.
In deze opzichten is een basisinkomen dus onvoorwaardelijk. In andere opzichten mogen er wel degelijk voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld wat betreft leeftijd. Normaal denken we bij een basisinkomen aan iedereen boven de 18, maar ook de AOW is een voorbeeld van een basisinkomen. (Helaas zitten ze er nu aan te knoeien.)
Ook Nederlanderschap kan een voorwaarde zijn. Aangezien Nederland nu eenmaal niet de hele wereld kan onderhouden, is er veel voor te zeggen om een Nederlands basisinkomen alleen te geven aan Nederlanders. Immigranten krijgen dan dus pas een basisinkomen nadat ze de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen. (1)
Paine verdedigde het basisinkomen vanuit libertaire/liberale uitgangspunten. Meestal waren de voorstanders van het basisinkomen echter afkomstig uit de (utopisch-)socialistische hoek en wilden ze met het basisinkomen tevens een inkomensnivellering. Het zal geen verwondering wekken dat de liberalen meestal op een laag, de socialisten meestal op een hoog basisinkomen uitkwamen. Persoonlijk sta ik meer aan de liberale kant. Ook het humanisme biedt een goed uitgangspunt: Ieder mens is belangrijk door wat hij is, niet door wat hij doet; het basisinkomen geeft daar uitdrukking aan.
Een richtingenstrijd is overigens uit den boze. Een van de aardige aspecten van een basisinkomen is nu juist, dat het vanuit heel verschillende hoeken verdedigd kan worden, wat in principe allerlei onverwachte bondgenootschappen mogelijk maakt. Ook de kritiek op het basisinkomen komt uit alle hoeken. Linkse lieden vinden het basisinkomen soms knap reactionair, terwijl velen aan de rechterkant het afwijzen als een gevaarlijk links idee.
Ik vind deze ideële uitgangspunten niet van erg groot belang. De reden waarom het idee van een basisinkomen niet meer weg te denken is, is veel praktischer. Die heeft namelijk te maken met de volgende drie, samenhangende, ontwikkelingen, die zich ongeveer vanaf de jaren zestig zijn gaan aftekenen.
Voor grote groepen uit de bevolking werd het steeds moeilijker met arbeid een behoorlijk levensonderhoud te verdienen. (Vooral in de VS; minder in Europa vanwege wettelijke minimumlonen en goede uitkeringen.)
De werkloosheid nam toe en de hoop dat er ooit weer volledige werkgelegenheid zou zijn nam af. De reactie van de beleidsmakers hierop is: hardnekkig blijven roepen dat het allemaal best weer goed komt. Anderen begonnen zich af te vragen of we misschien niet eens van dat dwangmatige zoeken naar werk af konden komen. Dat uitte zich in, rijkelijk abstracte, discussies over het “arbeidsethos” en in (mislukte) pogingen de status van het vrijwilligerswerk en het huishoudelijk werk op te vijzelen. Steeds meer mensen kregen een sociale uitkering. Er kwamen steeds meer regelingen bij voor steeds meer aparte categorieën. Een voor de hand liggende verzuchting was: kan dat nu niet wat eenvoudiger?
De argumentatie voor een basisinkomen is altijd een soort tweetrapsraket. Er is altijd wel een ideëel uitgangspunt, maar dat leidt nooit rechtstreeks en logisch tot een basisinkomen. Er moet altijd nog een praktisch argument bijkomen en dat zal dan verwijzen naar de zojuist genoemde ontwikkelingen.
Zelf vind ik de volgende redenering het meest overtuigend. We hebben als samenleving “afgesproken” dat we geen echte armoede tolereren, dus dat we iedereen een minimumlevenspeil garanderen. Consequent doorgevoerd (wat meestal niet gebeurt) leidt dit tot een recht op een minimuminkomen. De eenvoudigste en minst bureaucratische manier om dit te verwezenlijken is een (individueel, onvoorwaardelijk) basisinkomen. Het “minst bureaucratisch” wil in dit verband vooral ook zeggen: met de minste kans dat ambtenaren in je privé-leven mogen neuzen. (2)
Recht op inkomen
De weerstanden tegen het basisinkomen draaien altijd rond de angst dat mensen misschien wel niet meer zullen willen werken. Voor iedere rechtgeaarde bureaucraat en conservatief is dat een vreselijk schrikbeeld: “Ledigheid is des duivels oorkussen.” Wat hier ten diepste onder zit is de angst voor vrijheid. (3)
De regering en de politieke partijen, van links tot rechts, beweren dat het “recht op werk” boven het recht op inkomen moet worden gesteld. Intussen kennen we natuurlijk stiekem al lang een recht op inkomen, want alle intimidatie en criminalisering van de uitkeringsgerechtigden ten spijt, zullen de Sociale Diensten iemand niet laten verhongeren.
Recht op werk, maar als je dat recht niet opeist krijg je een boete. Stel, u hebt recht op huursubsidie, maar u ziet er vanaf; krijgt u voor straf huurverhoging. Er wringt iets, dat is duidelijk. Als werken echt leuk was, zou iemand die niet werkt alleen maar zijn recht erop verspelen, en dat zou dan al straf genoeg zijn zonder boete. Maar werken is (meestal) lang niet zo leuk als met “recht op werk” wordt gesuggereerd. Bijgevolg bedoelt iemand die over “recht op werk” leutert, altijd “plicht tot werk”.
Dáár hebben we dan de tegenstelling in z’n zuivere vorm. Het is ofwel recht op een basisinkomen, ofwel plicht tot werk. Wie tegen een basisinkomen is, komt vroeg of laat met de plicht tot werken op de proppen. En wie, omgekeerd, werken tot een plicht maakt, wil niet echt een basisinkomen. In een boekje uit 1978 pleitte de PPR voor een basisinkomen, maar daar moest dan toch wel minstens vrijwilligerswerk tegenover staan, dat dan bij de instanties gemeld moest worden. Ja, sorry, maar dan is het geen basisinkomen, want dan bestaat, hoe theoretisch ook, de mogelijkheid dat de uitkering wordt ingetrokken. Hetzelfde geldt voor het “voorwaardelijke basisinkomen” van Groen Links en voor de recente discussienota van de FNV.
Recht op inkomen of plicht tot werk. Het eerste hebben we in de praktijk, al doen de beleidsmakers daar moeilijk over. Het tweede hebben we officieel, al is de naleving halfhartig, alleen al bij gebrek aan banen. (Die zgn. plicht tot werk dient er vooral voor om mensen zonder werk goed onder de neus te wrijven dat de overheid het volste recht heeft om op ze te bezuinigen.) Tussen halfhartig recht en halfhartige plicht bevindt zich een grijs gebied, waarin ruimte is voor bureaucratische pesterij, net als bij abortus en euthanasie. Officieel mag het niet en in feite mag het wèl en daartussen bevinden zich kleine loket-bureaucraatjes, die het ook niet kunnen helpen, maar die de macht hebben om in je privé-leven te wroeten, intieme vragen te stellen, te dreigen dat ze geen toestemming zullen geven. Halfhartigheid is de ziel van de bureaucratie, want waar de principes botsen zoekt men het in de verfijning van de regels en de bijbehorende controles. Alleen al het vermijden hiervan is een sterk argument voor een basisinkomen.
Blijkbaar is het een heel moeilijke stap om openlijk en onvoorwaardelijk het recht op een minimuminkomen te erkennen. Er bestaat een sterk gevoel dat de burger daar iets tegenover moet stellen, een of andere bijdrage aan de maatschappij. Nu is er niets mis met zulke bijdragen, evenmin als er iets mis is met financiële prikkels om werk te zoeken, maar waarom zou dat niet pas boven een zeker minimum kunnen beginnen? Zo’n minimum is heus geen vetpot.
Laat ik nauwkeurig formuleren waar het om gaat. Moreel gesproken is het volstrekt verdedigbaar om een tegenprestatie te eisen voor een uitkering, maar niet elk moreel beginsel, hoe hoog ook, hoeft onder alle omstandigheden onverkort door de wet te worden gehandhaafd. (Zie ook abortus en euthanasie.) Het heeft grote voordelen om een nader te bepalen minimuminkomen vrij te laten, met andere woorden, om onder dat minimum aan het morele beginsel geen wettelijke sancties te verbinden. Het uitkeringsapparaat kan dan veel efficiënter opgezet worden. Het basisinkomen is als het ware een “belastingvrije voet”, waarbij het begrip “belasting” niet alleen op geld slaat, maar in ruime zin wordt opgevat. Een “verplichtingsvrije voet”, zou je kunnen zeggen. Belasting betalen moet en toch is er een belastingvrije voet, eenvoudigweg om teveel rompslomp te vermijden. Precies zo moet een tegenprestatie worden geleverd en kan er toch een basisinkomen zijn, om dezelfde reden. Eigenlijk hebben het basisinkomen en de (arbeids-)moraal dus maar heel weinig met elkaar te maken.
We kunnen de zaak ook van de andere kant benaderen. Het is machtsmisbruik dat de staat voorwaarden meent te mogen stellen aan mensen in de bijstand of met een basisbeurs. Ik ontzeg de staat het recht om het levensminimum afhankelijk te maken van allerlei voorwaarden. Harder uitgedrukt: Ik ontzeg de staat het recht om het levensminimum te gebruiken als chantagemiddel. Een of ander ambtenaartje van de Sociale Dienst, dat daar ook alleen maar zit voor z’n werk, heeft zomaar het recht om te zeggen: als je niet doet wat ik zeg, laat ik je verhongeren. Daar komt het in de kern op neer, of het in de praktijk nu zo’n vaart loopt of niet. Een staat die zich deze macht aanmeet, is een misdadige staat, die niet méér respect verdient dan een bezettende macht.
De staat moet van het minimum afblijven. Sterker nog: de staat moet dat onder alle omstandigheden garanderen. Pas boven het minimum mag de staat voorwaarden gaan stellen. Overigens zit niemand zijn hele leven met zijn armen over elkaar, dus doet iedereen wel op de een of andere manier iets nuttigs, of het moet al heel gek gaan. Dat gaat vanzelf en dat hoef je niet verplicht te stellen en dan spaar je meteen een hoop bureaucratie uit.
Maar politici die een “bijdrage” eisen in ruil voor zelfs een minimumuitkering bedoelen niet “iets nuttigs”; ze bedoelen een betaalde baan. Ten diepste gaat het daarbij dus niet om die “bijdrage”, maar om de vraag wie mag bepalen wat zinvol en nuttig is: de maatschappij (althans de machtigen daarin) door middel van betaling, dan wel de mens zèlf.
Terug naar de Middeleeuwen?
Zo’n vijf eeuwen geleden begon in bepaalde lagen van de bevolking een mentaliteit te groeien waarin arbeid niet meer (alleen) werd gezien als een noodzakelijk kwaad, maar (ook) als iets waardevols op zich. Hierbij moeten we overigens aantekenen dat de arbeidsmoraal zoals we die nu kennen nog maar een heel recent verschijnsel is. Ondanks vier eeuwen ideologische propaganda plus grof fysiek geweld tegen “werkschuw tuig” bestond tot in onze eeuw de neiging onder arbeiders om niet méér te werken dan strikt nodig was en om dus bij loonsverhoging korter te gaan werken (iets wat we vandaag de dag in de voormalige Sovjet Unie zien gebeuren).
Pas een grootscheeps “beschavingsoffensief”, mogelijk gemaakt door een soort bondgenootschap tussen de burgerij en de kerk(en) en de voormannen van de sociaal-democratische beweging, dat begon in de tweede helft van de vorige eeuw en doorliep tot in de jaren zestig van deze eeuw, heeft de burgerlijke arbeidsmoraal echt diep wortel doen schieten in brede lagen van de bevolking. (Hetzelfde geldt voor de Victoriaanse seksuele moraal; arbeidsmoraal en seksuele moraal staan vermoedelijk niet los van elkaar: de arbeider mocht zich van de burger niet met “onnutte” zaken bezighouden en ook bij seks speelt sterk de angst voor vrijheid, vooral de angst van de burgerij voor de vrijheid van de lagere klassen.)
De arbeiders moesten “nette burgers” worden (bijv. hun huis netjes inrichten; maatschappelijk werkers kwamen dat controleren) en dat is voor het grootste deel gelukt. Dit proces staat bekend als de “verburgerlijking” van de arbeiders. Het is gemakkelijk om daar wat spottend over te doen en er is zeker kritiek mogelijk op de arbeidsmoraal en de antiseks-houding en het benepen fatsoen, maar we moeten aan de andere kant niet uit het oog verliezen dat deze verburgerlijking van de arbeider ook de relatief grote vrijheid mogelijk heeft gemaakt die we in onze maatschappij genieten.
Wat die arbeidsmoraal betreft, daardoor hebben we tenslotte de welvaart gekregen waar we nu van profiteren. Gaan we nu wat betreft arbeidsmoraal terug naar de Middeleeuwen en zal de welvaart dan ook weer terugzakken tot een middeleeuws peil? Zo’n vaart zal het wel niet lopen. De verlokkingen van de welvaart blijven bestaan en om meer te kunnen consumeren dan met een minimuminkomen mogelijk is, zal men moeten blijven werken. Het is dan ook wel behoorlijk overtrokken om te denken dat iemand met zoiets minimaals als een basisinkomen niet meer zou willen werken. Er zullen dus vermoedelijk ook nog steeds onvrijwillig werklozen zijn, maar niets in het basisinkomen belet politici een beleid te voeren dat de werkgelegenheid bevordert. (4)
Deels gaat het in dit hele debat om loze principes. Je kunt wel heel hard roepen dat wie niet werkt ook niet zal eten, maar intussen eten er toch heel wat mensen die niet werken. Of dat aantal door een basisinkomen groter zal worden, is zeer de vraag. Het ligt eerder voor de hand dat er een verschuiving zal plaatsvinden. Mensen die nu tegen hun zin werken, houden daarmee op en maken zodoende plaats voor mensen die nu tegen hun zin thuis zitten. Maar vooral christenen geloven sterk, dat je, als je het principe nu maar hoog houdt, toch heel wat hebt bereikt, alweer net als bij abortus en euthanasie. Zolang je de dingen nu maar niet hardop bij hun naam noemt, hebben ze toch een beetje het gevoel dat die dingen ook niet bestaan.
Laten we intussen een belangrijk gegeven niet uit het oog verliezen: arbeid wordt objectief gezien steeds minder belangrijk. Een eeuw geleden werkte men nog bijna tachtig uur per week, nu (gemiddeld) niet eens meer veertig uur. Met steeds minder mensen kon steeds meer worden geproduceerd, doordat machines en automaten, dat wil zeggen kapitaal en energie, de productie steeds meer overnamen. We zien dus dat de arbeiders zich de burgerlijke arbeidsmoraal pas echt eigen maakten, toen het eigenlijk al niet meer nodig was. Dat is geen ironie der geschiedenis, maar ijzeren logica, want hoe meer werkloosheid er dreigde, hoe meer de arbeiders zich aanpasten. Zo werkt het nog steeds: Hoe minder zicht er is op herstel van de volledige werkgelegenheid, hoe harder men de arbeidsmoraal erin probeert te rammen. Daarmee wordt de positie van de arbeiders ten opzichte van de werkgevers verzwakt en worden de arbeiders en de uitkeringsgerechtigden tegen elkaar uitgespeeld.
Neem nu het werkgelegenheidsplan van minister Melkert. Zelfs als dat lukt – 40.000 arbeidsplaatsen – zet dat nog geen zoden aan de dijk. Sociale Zaken kondigt al bijna twintig jaar lang het ene werkgelegenheidsplan na het andere af en geen daarvan heeft tot nu toe blijvend resultaat opgeleverd, maar daar gaat het ook helemaal niet om. Waar het wèl om gaat is, in de eerste plaats ons allemaal nog eens goed onder de neus te wrijven dat we moeten werken, en in de tweede plaats de werklozen in te peperen dat zij maar uitvaagsel zijn waarop rustig mag worden bezuinigd. Dat is wat me het meeste tegenstaat aan al die machteloze banenplannen. Ze maken deel uit van een ideologisch offensief.
De afname van het benodigde aantal arbeidsuren werd een tijdlang opgevangen doordat vanaf ongeveer 1870 hele categorieën van de bevolking de arbeidsmarkt hebben verlaten: kinderen, ouderen, vrouwen. Pas toen de machines ook het werk van mannen gingen overnemen, werd dat werkloosheid genoemd. Echt erg vindt men dat pas, sinds de automatisering ook de witte-boordenberoepen bedreigt.
Het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau, Sociale en Economische Verkenningen 1994, brengt de ontwikkeling sinds 1950 prachtig in beeld. In 1950 werkte iemand met een volledige werkweek bijna 2400 uur per jaar, in 1994 minder dan 1800 uur. Door het grote aantal deeltijdbanen kost de gemiddelde werkweek nu minder dan 1500 uur per jaar (de werklozen nog niet eens meegerekend). De bevolking is sinds 1950 meer dan verdubbeld, maar het aantal gewerkte uren is maar met 5% toegenomen. Dat er toch 53% meer banen zijn, komt voor tweederde door de arbeidstijdverkorting en voor eenderde door de toeneming van deeltijdwerk. Eigenlijk moet je die 5% niet afzetten tegen de bevolkingsgroei, maar tegen het BNP, dat sinds 1950 wel vervijfvoudigd is. Vijf maal zoveel welvaart, met maar 5% meer gewerkte uren. Sinds 1970 zijn er zelfs helemaal geen banen meer bijgekomen.
Het is dus wel degelijk waar, dat de opvolgende industriële revoluties, waarvan de automatisering tot nu toe de laatste is, tot een geringer belang van de factor arbeid hebben geleid. Op korte termijn wordt dat wel eens aan het oog onttrokken door conjunctuurschommelingen (het gaat wat beter of slechter met de economie), en ook door structurele schommelingen (nieuwe technologieën zorgen zo nu en dan ook voor golven van werkgelegenheid; denk maar aan de computerindustrie), maar op lange termijn zijn de feiten onverbiddelijk. (5)
Deels was dat ook simpelweg de bedoeling; een halve eeuw geleden beschouwden vooruitziende mensen het als een zegen dat de mens zou worden bevrijd van onaangenaam werk. Het is ook een zegen, op voorwaarde dat mensen leren hun leven op andere manier zin te geven, iets wat, toegegeven, vooral voor mensen met weinig opleiding een groot probleem is. Maar de politici die èn steeds grotere welvaart willen èn volledige werkgelegenheid van 40 uur per week, proberen van twee walletjes te eten. Welvaart gaat per definitie gepaard met minder werk. Wat is armoede? Je leven lang moeten ploeteren voor een hongerloontje. Wat is welvaart? Niet meer hoeven ploeteren. Voilà.
Een steeds hogere productiviteit, dus steeds minder arbeid per eenheid product. Die trend gaat nog steeds door. In plaats van daar zo krampachtig ouderwets op te reageren kunnen we ook nuchter vaststellen, dat in onze hoogontwikkelde, post-industriële maatschappij iedereen rustig de vrijheid kan krijgen om niet meer (betaald) te werken. De welvaart zal er niet minder om worden. Dit sluit ook aan bij een beter milieubeleid. De hoeveelheid arbeid gelijk houden terwijl er steeds minder arbeid per eenheid product nodig is, gaat alleen als het aantal eenheden product groter wordt. Vroeg of laat stelt het milieu daar grenzen aan. Veel vooruitziende mensen stellen zelfs, dat we al over die grenzen heen zijn en dat we al veel te veel produceren, zodat we juist blij moeten zijn met iedereen die zich uit het productieproces terugtrekt. (Zie ook noot 19.)
Maatschappij van vrijheid
Toch zou er op langere termijn een probleem kunnen ontstaan. Wat gaat er gebeuren met jongeren die van huis en van school uit het idee meekrijgen dat er vanaf hun achttiende verjaardag een bedrag aan geld voor ze klaarligt waarvan ze (met enige moeite) kunnen rondkomen, en dat ze dus niet per sé hoeven werken? Willen ze hun school dan nog wel afmaken? Gaan ze rondhangen? Het criminele pad op? Dat is niet uitgesloten. De gedachte dringt zich dan op aan een soort sociale dienstplicht, om hen de voordelen van werken te laten ervaren, net zoals de leerplicht er is om hen (vooral de jongeren uit de lagere klassen) de voordelen van leren te laten ervaren. Ik ben daar niet voor, want dat zou wel erg in strijd zijn met de geest van het basisinkomen. Dan zou je alleen de financiële druk van het bestaande stelsel vervangen door een rechtstreekse arbeidsdwang.
De ware uitdaging is, hoe we een maatschappij van vrijheid gestalte kunnen geven zonder terug te vallen op dwangconstructies uit de oude doos. Met andere woorden: hoe slagen we erin iedereen of bijna iedereen de toerusting te geven om zelf, al dan niet samen met anderen, een maatschappelijk aanvaardbare zin en doel aan zijn leven te geven? Hoe laten we iedereen ervaren dat iets leren en iets creëren, of simpelweg een interesse uitleven, enorm bevredigend kan zijn en geweldig veel zelfvertrouwen kan geven? Maar, let wel, dat is een vraag die zich ook zonder basisinkomen voordoet. De arbeidsmoraal is al voor een deel afgebrokkeld, want gemiddeld staan we nu een stuk meer ontspannen tegenover werken dan een generatie geleden.
Arbeid wòrdt al lang niet meer als alleenzaligmakend gezien; alleen politici proberen dat er nog in te hameren. Er wordt een hoop afgekletst over het belang van arbeid, en als je mensen enquêteert zullen ze braaf de gangbare ideologie herkauwen, dus lijkt het of de teugels van het arbeidsethos weer strak worden aangetrokken. Maar dan schrijft ineens iemand in de krant, dat we eigenlijk permanent in een soort vakantiestemming zijn. (En dat wordt dan niet als de oplossing gezien, maar als een probleem! Dus als er te weinig banen zijn, is dat een probleem, maar als we dat eigenlijk helemaal niet zo erg blijken te vinden, is het wéér niet goed.) Op zo’n moment kijk je door een scheur in het ideologische gordijn en zie je hoe de zaken er werkelijk voorstaan.
Ook is er steeds meer vrije tijd, al dan niet afgedwongen in de vorm van werkloosheid. Een programma om op die uitdaging in te gaan zou sowieso nuttig zijn, want de hoeveelheid vernielzucht, verveling en ongerichte rancune in onze maatschappij is akelig hoog. Zie bijvoorbeeld de “casseurs” (slopers) in Frankrijk, jongeren die geen ander tijdverdrijf hebben dan: totale vernieling, nú. Er zou een nieuw beschavingsoffensief moeten komen, niet zoals het vorige gericht op zinloze discipline op het vlak van seks en arbeid, ook niet op terugkeer van een ouderwetse moraal of “christelijke waarden” of “familiewaarden”, zoals hier en daar bepleit, maar gericht op het ontwikkelen van enige geestelijke bagage en van eigen verantwoordelijkheid. Zo’n programma zou, als bijeffect, het basisinkomen dichterbij brengen.
Een dergelijk programma is momenteel niet populair. In de culturele verwarring die in onze samenleving heerst en die vooral na 1989 om zich heen grijpt, nu het communisme als boze vijand is weggevallen en dus niet langer als bindmiddel fungeert, grijpt men van hogerhand liever terug op intimidatie om ons te disciplineren. Dat is wat er wezenlijk gebeurt op het gebied van de sociale zekerheid. De bezuinigingen zijn in zekere zin maar bijzaak. Het gaat erom ons permanent in onrust te houden, ons angst aan te jagen, opdat we toch vooral maar niet echt onze vrijheid gaan opeisen. Daar heb je het weer: de angst voor vrijheid van iedere bureaucraat en conservatief. Of het nu “normvervaging” heet of “wegvallen van de sociale cohesie”, “uitholling van het middenveld” of “verbrokkeling van de samenleving”, het komt steeds op hetzelfde neer: wij, beleidsmakers, vinden dat jullie, gewoon volk, teveel vrijheid hebben.
Sinds de bevrijding – en daar bedoel ik de culturele revolutie van 1968 mee en niet 1945 – hebben ook velen de vrijheid in de schoot geworpen gekregen die daar nog amper aan toe waren, dus die erdoor in verwarring raakten. Als je dat te snel en te plotseling doet, krijg je toestanden als in Oost-Duitsland, met zijn skinheads, maar in Nederland zijn de gevolgen erg meegevallen. Nergens ter wereld is de vrijheid groter dan in Nederland en dat leidt wel eens tot een zekere verwarring, bijvoorbeeld in de opvoeding. Ouders weten niet altijd maat te houden tussen ouderwets streng zijn en alles maar goedvinden. Je kunt kinderen in veel opzichten vrij laten en hun eigen verantwoordelijkheid laten nemen, maar zo nu en dan moet je ze wel degelijk grenzen stellen, niet zomaar willekeurig, maar op grond van overwegingen die je kunt uitleggen (anderen geen schade berokkenen). Voor ouders blijkt het soms moeilijk te zijn het juiste midden te vinden.
Toch ben ik, anders dan de genoemde conservatieven, niet pessimistisch. In Nederland is vooral de seksuele vrijheid groter dan waar ook in de westerse wereld. Het resultaat kon je zien op de televisie, bij “Sex met Angela”. Hartverwarmend, zo vrij en verstandig als die jongeren met seks omgaan. Dan denk ik: we kunnen het, we kunnen de vrijheid aan. Daarom denk ik dat we, als het erop aankomt, ook de vrijheid van het basisinkomen aankunnen. (6)
Temeer omdat we die vrijheid natuurlijk toch eigenlijk al hebben en er in de praktijk door het basisinkomen helemaal niet zo vreselijk veel zal veranderen. De tegenstanders blazen de gevolgen altijd zo op; ze doen alsof er door het basisinkomen wonder wat verandert. Ik denk dat dat in de praktijk erg meevalt.
Vangnet
Wat zou het alternatief zijn? De menselijke behoeften, in de zin van wensen die zich uiten in koopkrachtige vraag, zijn in principe bijna oneindig. Wie had een generatie geleden kunnen denken dat we nu allemaal zo’n geweldige behoefte zouden hebben aan computers en computerspelletjes? Het is denkbaar dat we ten eeuwigen dage almaar meer nota’s en spelletjes en adviezen naar elkaar zullen blijven doorschuiven over steeds meer “elektronische snelwegen”. Dat heet informatiemaatschappij. Dat doorschuiven gaat tegen betaling en al die betalingen samen vormen het nationaal inkomen. Daarmee creëren we permanente “economische” groei, die misschien, wie weet, nog niet eens erg milieuvervuilend is ook. Is dat wat we willen? Heeft dat soms zoveel zin en doel?
Om langzaam weer wat praktischer te worden: Er schijnt langzamerhand een soort consensus te groeien, dat als je nu de arbeidskosten voor de werkgevers maar genoeg omlaag brengt, vooral in het lage-lonenbereik, er in die informatiemaatschappij wel weer volledige werkgelegenheid zal komen. Daarop wordt met de kreet “recht op werk” gegokt. Maar wat dan als het toch niet lukt, om wat voor reden dan ook? Dan heb je geen vangnet en zitten de slachtoffers zonder baan èn zonder voldoende inkomen. Als we het basisinkomen invoeren en tegelijk het minimumloon afschaffen, wat dan zonder bezwaar kan, zal dat voor de werkgelegenheid precies dezelfde gevolgen hebben als verlaging van de arbeidskosten. Maar als het dan niet lukt met de werkgelegenheid, is er altijd nog het basisinkomen als vangnet.
Tussen haakjes: de werkgelegenheid die je krijgt door verlaging van de arbeidskosten bestaat uit lage, slechtbetaalde banen, laag in die zin dat er nauwelijks scholing voor nodig is. Dat probleem wordt ook door het basisinkomen niet opgelost. Wel kan worden aangenomen dat er na invoering van het basisinkomen geen nare, vieze of gevaarlijke banen meer zullen zijn, tenzij tegen hoge beloning, aangezien het basisinkomen de onderhandelingspositie van de werknemers versterkt. Ze hoeven immers niet per sé. Minstens kunnen ze het veel langer uitzingen. Slecht werk kan dus niet meer slecht worden betaald. Je hebt mensen die dat een nadeel vinden.
Meer in het algemeen: We lijken op weg te zijn naar een maatschappelijke driedeling. In het centrum de mensen met de hoogbetaalde en veilige banen. Dan een grote laag van mensen die wel redelijk betaalde banen hebben, maar die er nooit zeker van kunnen zijn dat ze die banen ook zullen behouden. (7)
Tenslotte een laag van mensen die niet beter weten dan dat ze het moeten hebben van onregelmatige, kleine, slechtbetaalde baantjes. Het basisinkomen verandert hier op zich niets aan, maar maakt de situatie voor met name de mensen in de laagste categorie wel een stuk draaglijker. Hun bestaanszekerheid is dan namelijk niet in het geding en daarmee ontbreekt de dwang om zich op allerlei vernederende en vaak zelfs ongezonde manieren in leven te houden. Dat deels informele, deels ook illegale compartiment van de economie zal er dus wel komen, maar mèt basisinkomen zal daar heel wat meer vrijwilligheid in het spel zijn dan zonder.
Laten we het nu maar gewoon onder ogen zien: Volledige werkgelegenheid in de zin van iedereen een reguliere, betaalde baan is een illusie. Wat wèl kan is, dat (bijna) iedereen zich min of meer regelmatig met alle mogelijke onduidelijke activiteiten bezighoudt, al dan niet naast een betaalde baan, en daar min of meer regelmatig enig inkomen mee binnenhaalt. In die zin is volledige werkgelegenheid wel mogelijk. De huidige opzet van de sociale zekerheid (en de belastingen) ontmoedigt dit heel sterk en als het dan toch plaatsvindt wordt er al gauw “fraude” geschreeuwd. Dat komt doordat de staat hardnekkig blijft proberen al die activiteiten in de tweedeling wel-of-niet-een-baan te persen, met als gevolg eindeloze controleproblemen en bureaucratische rimram. Volledige werkgelegenheid in de hier bedoelde betekenis (en dat is de enige zinvolle betekenis) is alleen mogelijk op de grondslag van een basisinkomen.
Zotheden van de sociale zekerheid
Het basisinkomen wordt meestal veel te veel in de ideële, zelfs utopische sfeer getrokken. In feite heeft het zeer veel praktische voordelen. Die blijken vooral goed als we het basisinkomen vergelijken met het bestaande stelsel van sociale zekerheid.
Dat stelsel wordt namelijk gekenmerkt door de “impertinente zotheden van de bemoeizieke staat” – de uitdrukking is van Gerrit Komrij (NRC 30-12-1987). Zotheden, die veel te vaak als vanzelfsprekend worden geaccepteerd, maar die daardoor niet minder absurd worden. Ik noem er een paar.
Het is idioot dat je in de bijstand niet mag studeren of mag bijverdienen. Of dat je uitkering wordt gekort als je gaat samenwonen. Dat gaat de staat niets aan. Het grenst aan het misdadige dat je zelf moet bewijzen dat je niet samenwoont (Een omkering van de bewijslast dus. Bewijzen dat iets niet het geval is, noemen ze in rechtskringen de “probatio diabolico”, het duivelse bewijs.)
Het is perfide, dat de staat mensen met hun achttiende meerderjarig heeft verklaard, maar dat op een koopje heeft gedaan, door ze het recht op bijstand te onthouden. Zo nu en dan wordt er gesproken over “bijstand op maat”. Dat is nu echt een idee waar ik de griezels van krijg. De smoezen zijn weer mooi, maar het komt erop neer dat ambtenaren zich diepgaand met je leven gaan bemoeien. Het is doodgewoon diefstal dat de Sociale Diensten de bijstand aan gescheiden mensen moeten verhalen op de verdienende echtgenoot. We hebben al belasting betaald voor de bijstand. Door de verhaalplicht laat de staat gescheiden mensen dubbel betalen. Het is machtsmisbruik dat de staat bepaalt, dat studenten maar vier of vijf jaar over hun studie mogen doen.
Dat laatste gaat de staat namelijk niets aan. Maar de staat heeft zichzelf voor het blok geplaatst door de financiering van de universiteiten te koppelen aan het aantal studenten. Is er dan niemand die de soepelheid van geest weet op te brengen om die redenering eens om te draaien? Als de aard van de regeling de staat dwingt om machtsmisbruik te maken, dan is die regeling niet goed. Nee, voor zo’n omkering is de geestelijke polsstok van politici te kort. Politici zijn te geblokkeerd in hun denken, teveel gevangen in het bureaucratische keurslijf en in hun ideologie, om dat te kunnen bedenken. Liever dan ons tegen deze uitwassen te beschermen, draaien ze de controleschroef nog wat verder aan.
De oplossing van deze problemen zou worden geleverd, of dichterbij gebracht, door het basisinkomen. Dat is wat mij betreft het belangrijkste argument voor het basisinkomen. Maar als je dat oppert, o, wat hebben politici dan ineens een bezwaren. Nooit vragen ze zich af, of wat ze nu aan het doen zijn, niet veel méér bezwaren oproept. Zet politici, en vooral ambtenaren, voor de keuze tussen vrijheid en controle, en ze kiezen voor controle en tegen vrijheid. Persoonlijk misschien niet, maar als radertjes in een onpersoonlijke bureaucratie wèl. Liever perfectioneren ze de klik- en bemoeisystemen en trekken ze nog eens een blik sociale rechercheurs open. Liever voeren ze oorlog tegen het volk, in plaats van, zoals hun taak is, het volk te vertegenwoordigen en te dienen.
Een eeuw tot een halve eeuw geleden was er ook veel tegenstand tegen de opbouw van de sociale zekerheid. Vooral de christelijke partijen waren daar sterk in. Geen AOW (staatspensioen heette dat toen nog), want dat zou maar leiden tot “verslapping van het volkskarakter”. Je houdt het nauwelijks voor mogelijk, maar dat werd ècht gezegd. (In feite ging het ze om de macht van de kerk contra de staat, maar dat terzijde.) Ik wil zelfs zover gaan dat ik de christelijke partijen gelijk geef. (Eventjes.) Het volkskarakter is verslapt door de sociale zekerheid. Nou èn ..? Had de sociale zekerheid er daarom niet moeten komen? Hadden we de mensen dan maar over moeten laten aan de willekeur en de bemoeizucht van hun familie en van de kerk?
Van dat kaliber zijn de argumenten tegen het basisinkomen ook. Allemaal bezwaren die misschien opgaan of die misschien niet opgaan, maar die eraan voorbij gaan dat we zonder basisinkomen opgescheept zitten met de bureaucratische controle van de gewatteerde dictatuur. Moeten we de mensen dan maar overlaten aan de willekeur en de bemoeizucht van de staat?
Er komt steeds meer controle, dus wordt er steeds meer fraude ontdekt. Dat draagt bij aan een gevoel van verloedering. Dan kunnen de politici dus fijn klagen over normvervaging. Maar het enige wat er verloedert, is de wetgeving. Maar o, wat heeft een basisinkomen toch een vréselijke nadelen.
Links-Rechts
Een belangrijke reeks voordelen van het basisinkomen is hiermee nog niet ter sprake gekomen. Aangezien het basisinkomen zorgt voor het minimuminkomen, kan de zorg daarvoor uit alle andere regelingen verdwijnen. Zo kan bijvoorbeeld het minimumloon worden afgeschaft. (Als consequentie daarvan zal de werkgelegenheid waarschijnlijk toenemen.) Pensioenen kunnen vrijwillige verzekeringen worden. (8) en (9)
De consequenties reiken echter veel verder. Op allerlei terreinen, zoals landbouw, studiebeurzen, kunstbeleid enz. enz., zijn ingewikkelde, bureaucratische regelingen tot stand gekomen, mede doordat de staat telkens twee dingen tegelijk wil regelen. Bijvoorbeeld de financiering van de universiteit èn het inkomen van de studenten. Hetzelfde laken een pak in de landbouw. De staat heeft altijd een soort inkomensgarantie aan de boeren willen geven door een uitgebreid landbouwbeleid te voeren. Het gaat niet te ver om praktisch alle kwalen van het Europese landbouwbeleid op dat dubbelkarakter terug te voeren. Kunstbeleid, idem dito. Dit syndroom, een hele sector verregaand, en steeds verder, gaan regelen als je eigenlijk alleen maar het inkomen hoeft te regelen, is een typisch bureaucratische standaardfout, die zelf ook weer de oorzaak is van zeer veel bureaucratie.
Op die manier is steeds de bestaanszekerheid van de betrokkenen in het geding is en daarom hebben de debatten over die onderwerpen altijd een geladen karakter en zijn zij gewoonlijk onderworpen aan de tegenstelling links-rechts. De verwijten over en weer zijn terecht: links bevordert de bureaucratie en rechts ziet er geen been in de bestaanszekerheid aan te tasten.
Welnu, als het basisinkomen al voor de bestaanszekerheid zorgt, komen zulke vraagstukken ineens heel anders te liggen. Zonder basisinkomen is afschaffen van het minimumloon misdadig, maar met basisinkomen is het vanzelfsprekend. (10) Iets dergelijks geldt voor veel liberaal beleid. Als het minimuminkomen en daarmee de bestaanszekerheid al door het basisinkomen wordt verzekerd, is het nog maar de vraag of de overheid zich nog met de landbouw, de studiebeurzen of de kunst moet bemoeien. De hele samenleving kan dan een stuk liberaler worden, zonder tegelijk asociaal te worden.
Dit is buitengewoon fascinerend, want het basisinkomen kan dus in potentie de links-rechts-tegenstelling overwinnen. “Links” zegt, samengevat: Ons doel is rechtvaardigheid en het middel is een omvangrijke staat. “Rechts” zegt: Doel of geen doel, maar dit middel mag niet. Links en rechts zouden elkaar dus kunnen vinden op een (links-liberale) redenering van het type: Het doel is rechtvaardigheid en het middel is een minder omvangrijke staat . Uiteraard kan dit nooit een dogma zijn, maar op veel terreinen gaat dit inderdaad op, mits iedereen verzekerd is van een minimuminkomen, dus (als we het efficiënt en niet-bureaucratisch organiseren) van een basisinkomen.
Een “paars” kabinet (PvdA, D’66, VVD) zou daar zijn voordeel mee kunnen doen en daardoor uitgroeien tot meer dan een gelegenheidscombinatie. Als de PvdA bereid is om de bureaucratische apparaten van de verzorgingsstaat kritisch tegen het licht te houden en als de VVD iets meer aandacht kan opbrengen voor de sociaal zwaksten, dan kan hieruit iets heel moois groeien en dan zijn we eindelijk een tijdje bevrijd van het CDA, de partij onder wier bewind, in de jaren tachtig, de bemoeizucht van de staat tot ongekende hoogte is opgedreven.
Hoogte van het basisinkomen
Een heel andere vraag: Hoe hoog moet het basisinkomen worden? Op het eerste gezicht lijkt het antwoord eenvoudig. Het basisinkomen is een minimumvoorziening en dat minimum wordt bepaald door wat nodig is om net van te kunnen rondkomen. Als je daar onder gaat zitten spreken we van een gedeeltelijk basisinkomen, maar dan heeft de hele operatie eigenlijk geen zin meer, of hoogstens nog als stap naar een echt basisinkomen, want dan zijn er toeslagen nodig en dan moet de bijstand toch blijven bestaan, met alle aanhangende bureaucratische controle, die we door invoering van het basisinkomen nu juist wilden afschaffen. Dan zouden we een hele reorganisatie van de sociale zekerheid op poten zetten die de zaken voor de burger alleen maar nog moeilijker maakt en die dus weerzin tegen het basisinkomen wekt. (11)
De moeilijkheid is, dat dat minimum niet objectief valt te bepalen. Hoort een koelkast daarbij? Een televisie? Een telefoon? Een auto? Vakantie? Elke dag pils en chips? Sigaretten? Elke dag vlees? Een huis boven de ƒ 400,- per maand? Het is duidelijk dat de hoogte van het basisinkomen niet geheel los staat van ideeën over een minimumbestaan, maar daar ook niet door wordt bepaald.
Vruchtbaarder is het om uit te gaan van het bestaande niveau van de bijstand, aangezien het niet erg beschaafd is om de minima erop achteruit te laten gaan. Helaas zit daar ook een groot probleem aan, een probleem dat te maken heeft met de individualisering van het stelsel. Als een basisinkomen onvoorwaardelijk aan iedere persoon wordt uitgekeerd, dan ontvangen twee personen precies twee keer zoveel als één persoon, anders dan in het huidige kostwinnersstelsel.
De bijstand voor een alleenstaande zonder kinderen is momenteel ƒ 1260,-, dus zou een paar ƒ 2520,- ontvangen. Dat is werkelijk teveel om zomaar te geven; dan gaat het hele idee van een basisinkomen als minimumvoorziening teloor. In de Volkskrant van 30 okt. 1993 hebben Wiekhart en Boerlage zelfs gepleit voor een basisinkomen van ƒ 1300,- per persoon per maand, dus ƒ 2600,- voor een paar! Het record vestigen zij hiermee echter nog niet, want in 1986 heeft het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden gepleit voor een basisinkomen van ƒ 1500,- per maand (dus ƒ 3.000,- voor een paar). Menige ziekenverzorgster zou haar vingers aflikken bij zo’n bedrag, en dat krijgt zo’n paar dan gratis! Echt, dat gaat niet.
Een bedrag dat voor een alleenstaande nog net kan en voor een paar niet te hoog is, bestaat eigenlijk niet, maar met een bedrag in een orde van grootte van ƒ 900,- per persoon (plus vakantiegeld), ofwel 50% van geldende gezinsminimum, kom je daar dichtbij. Dat is ook ongeveer het bedrag waarvoor het basisinkomen voor de bestaande uitkeringsgerechtigden budgettair neutraal kan worden ingevoerd. Hoger kan niet en lager hoeft niet. (12)
Als een hoger basisinkomen mogelijk blijkt te zijn, kan het altijd later nog worden verhoogd.
Die ƒ 900,- per maand is in prijzen van 1994. Als het basisinkomen wordt ingevoerd, moet de hoogte ervan worden gekoppeld aan het bruto nationaal product per hoofd. Stijgt dat, dan kan het basisinkomen mee omhoog; daalt dat dan moet het basisinkomen (eventueel met vertraging) mee omlaag. Daarmee wordt een zelfregulerend mechanisme ingebouwd. Als het basisinkomen ertoe zou leiden dat teveel mensen niet meer willen werken of teveel mensen te weinig uren gaan werken, gaat het nationaal inkomen omlaag en daarmee dus ook het basisinkomen. Op die manier blijft een basisinkomen dus ook voor de lange termijn economisch haalbaar. Een basisinkomen van ƒ 900,- per maand komt neer op ± 25% van het nationaal inkomen per hoofd. Niet zo gek voor een minimumvoorziening. (13)
Schrijnende gevallen
ƒ 900,- is laag. Het is nauwelijks vol te houden dat een alleenstaande zonder verdere hulpbronnen daar nog (net) van kan leven. Toch moet dit probleem een beetje worden gerelativeerd.
In de eerste plaats wordt het probleem verzacht doordat de armoedefuik niet meer bestaat. Momenteel is het zo dat eventuele inkomsten (en die van een partner) onmiddellijk in mindering worden gebracht op de uitkering, waardoor er zelfs situaties kunnen ontstaan waarin het besteedbare inkomen erop achteruitgaat. Voor bijstandsontvanger geldt dus in feite een marginaal belastingtarief van 100% of meer. Dergelijke tarieven betalen zelfs miljonairs niet. Wat een bijstandsontvanger ook doet, hij blijft vast zitten in de armoedefuik zolang hij niet in één keer de sprong weet te maken naar een inkomen uit andere bron dat hoger is dan de bijstand. In feite zelfs een stuk hoger, want dat inkomen moet ook nog compenseren voor wegvallende huursubsidie en wegvallende kortingen voor minima. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de tijd die je met werken kwijt bent. Bij een basisinkomen mag je onbeperkt bijverdienen zonder dat het basisinkomen minder wordt.
De consequentie daarvan moet ook worden genoemd, namelijk dat iemand met een baan altijd meer geld te besteden heeft dan iemand zonder baan. Er bestaat dus geen gemeenschappelijk minimuminkomen meer voor werkenden en niet-werkenden, geen netto-netto-koppeling. Het is het een of het ander: Ofwel er is een armoedefuik, ofwel de inkomens van werkenden en niet-werkenden zijn ontkoppeld. Persoonlijk vind ik het heel redelijk dat iemand met een baan meer geld heeft dan iemand zonder baan.
Voor een alleenstaande gaat zijn inkomen dus alleen omlaag als hij zelfs nog niet eens kans ziet om ƒ 360,- per maand erbij te verdienen (bijvoorbeeld door kamerverhuur).
Het is duidelijk dat het verdwijnen van de armoedefuik de bereidheid om te werken zal bevorderen. Aan de andere kant zal het afschaffen van het minimumloon waarschijnlijk het aantal kleine baantjes doen toenemen, waardoor het dus gemakkelijker wordt dan het nu is om er ƒ 360,- in de maand bij te verdienen. Dat komt doordat het tewerkstellen van mensen goedkoper wordt, maar ook speelt er een psychologische factor mee. In de huidige situatie worden mensen er wellicht van weerhouden een eigen bedrijfje op te zetten of – noem eens wat – freelance journalist te worden, omdat zij dan meteen gedwongen zijn daarmee een levensonderhoud te verdienen. Bij een basisinkomen is die dwang er niet en is de stap om het eens te proberen kleiner (en hoeven journalisten alleen te schrijven als ze iets te zeggen hebben en niet omdat ze per woord worden betaald). (14)
In ieder geval is het duidelijk dat het bestaande stelsel het zoeken naar en creëren van werk belemmert en het basisinkomen niet. Hier hebben we één van de twee ironische effecten, één van de twee paradoxen, van het basisinkomen. Het “arbeidsloze” basisinkomen bevordert de werkgelegenheid meer dan het bestaande stelsel. Dus hoewel mensen met een basisinkomen meer keuzevrijheid krijgen, zullen toch waarschijnlijk meer mensen gaan werken. (15)
Dat illustreert nog weer eens dat het de tegenstanders eerder te doen is om loze principes dan om de realiteit. Anders gezegd: het aantal mensen dat ze aan een baan kunnen helpen is eigenlijk maar bijzaak; wat hen vooral steekt is die keuzevrijheid. (16)
(Angst voor vrijheid, vooral die van anderen.) Maar misschien zijn er verlichte conservatieven die inzien, net als bij drugs en euthanasie, dat het onverkorte principe averechts werkt, dus dat je juist de gunstigste effecten krijgt, door eerst het principe een beetje te relativeren. Met dat laatste wordt, zoals hierboven al gezegd, niet bedoeld dat het morele beginsel zelf zijn waarde verliest, alleen dat je er in wetgeving en beleid pragmatisch mee moet omgaan.
In de tweede plaats wordt het probleem van het lage basisinkomen voor alleenstaanden verzacht doordat mensen zonder financiële consequenties kunnen gaan samenwonen. Momenteel lijden mensen forse schade door te gaan samenwonen, want de staat stelt in zijn alomvattende bemoeizucht vast, dat hun draagkracht stijgt en berooft hen vervolgens van dit voordeel. Dat is een van de manieren waarop de staat oorlog voert tegen zijn eigen burgers. De staat doet nog altijd net alsof de maatschappij kan worden teruggebracht tot een overzichtelijke tweedeling, wèl of niet samenwonen (net zo krampachtig als bij wel of niet een baan), maar de realiteit is dat er steeds meer tussenvormen ontstaan. Als mensen dan opgeven dat zij alleen wonen, terwijl ze (“in feite”, volgens de staat) samenwonen, wordt dat met veel poeha “fraude” genoemd. (17)
Onzin; zelfs als het in strijd is met de bestaande wet, is het een rechtmatig voorschot op een fatsoenlijker wetgeving. Ja sorry, maar tegen een staat die zich als bezettende macht gedraagt, is vroeg of laat verzet nodig. Hoe mensen hun relaties inrichten en hoe ze eventueel hun draagkracht verhogen, is iets waar de staat met zijn tengels af moet blijven. Bij een basisinkomen is dat het geval en dan kunnen mensen dus ongestraft botje bij botje leggen. Daar hebben we dan het tweede ironische effect, de tweede paradox: het “individuele” basisinkomen bevordert het samenwonen, neemt althans belemmeringen daartoe weg (18) en (19) (en vermindert daarmee de woningnood (20)).
Een lager individueel levenspeil is dus eigenlijk de prijs die je betaalt voor minder gezeik van de overheid aan je kop. In de derde plaats hebben steeds meer ouderen een pensioen. En voor de pensioengerechtigden wordt een basisinkomen dat lager is dan hun huidige AOW automatisch gecompenseerd, aangezien het pensioen de AOW aanvult tot een overeengekomen bedrag. (21)
De alleenstaanden krijgen dan dus meer pensioen en de gehuwden minder. In beginsel is dit voor de pensioenfondsen een budgettair neutrale operatie, maar of dat ook echt zo is hangt per fonds af van de verhouding tussen de aantallen alleenstaanden en gehuwden. Als pensioenfondsen hierdoor in de problemen zouden komen, moet de staat natuurlijk bijspringen. Blijven over wat we kunnen aanduiden als de “schrijnende gevallen”. Dat zijn dus alleenstaanden (vaak bejaarden) die niet in staat zijn een van de nieuwe, kleine baantjes te bemachtigen, die nooit hebben kunnen werken en zich dus nooit hebben kunnen bijverzekeren voor werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, respectievelijk buiten iedere collectieve verzekering vallen en ook geen pensioen hebben, die niet kunnen of willen samenwonen en die zelfs geen kamer kunnen verhuren. Het gaat daarbij om ongeveer 200.000 mensen in de bijstand en de RWW. (22)
Op dit punt moet even een misverstand worden rechtgezet, dat recentelijk door het Centraal Planbureau nieuw leven is ingeblazen, en in navolging daarvan door de DIS (zie noot 12) en door D’66. Die beweren namelijk dat het basisinkomen in plaats komt van de gehele sociale zekerheid. Het duidt op een grof gebrek aan inzicht en sociaal gevoel dat zij niet in de gaten hebben, dat zij op die manier het basisinkomen financieren over de ruggen van de WAO-ers. Geen wonder dat in de berekeningen van de DIS iedereen erop vooruit lijkt te gaan door het basisinkomen, iets wat natuurlijk onmogelijk kan en wat de auteurs aan het denken had moeten zetten.
Een basisinkomen treedt in de plaats van de bestaande uitkeringen op minimumniveau , maar heeft geen enkele invloed op de bovenminimale uitkeringen. Huursubsidie, WAO, WW, Ziektewet en Pensioen kunnen, desgewenst, gewoon blijven bestaan, maar kunnen ook worden overgeheveld naar particuliere verzekeringen. Eventuele fouten van dat stelsel worden door het basisinkomen dan ook niet verholpen. (Zo heeft een WAO-er die weer gaat werken, ook te maken met een armoedefuik.)
Omgekeerd belet dus ook niets in het basisinkomen ons om, desgewenst, in de bovenminimale sfeer een regeling voor “schrijnende gevallen” te treffen. Het nadeel daarvan is, dat je altijd weer bureaucratie en controle invoert. Een bekende uitweg is een toeslag voor alleenstaanden, zoals die in feite ook nu al bestaat bij de bijstand en de AOW. Dan houd je echter de controle op de vraag of iemand echt wel alleen staat en echt geen ander inkomen heeft, terwijl we daar met het basisinkomen nu net vanaf wilden. Dat wordt dan ook prompt als argument tegen het basisinkomen gebruikt. Zo van: wat heeft een basisinkomen dan nog voor zin?
In de nieuwe bijstandswet van het paarse kabinet krijgt een alleenstaande 50% van het geldende gezinsminimum, plus een toeslag van 20% als hij kan bewijzen dat hij niet samenwoont. Dit is een kwaadaardige omkering van de bewijslast. Hoe zou je moeten aantonen dat iets niet het geval is? (In rechtskringen noemt men dit de “probatio diabolica”, het duivelse bewijs.) Het parlement heeft dit weer gepikt, zoals het vrijwel alles pikt; het parlement controleert de regering niet meer. In de praktijk word je dus afhankelijk van de willekeur van de ambtenaar die moet geloven wat je zegt. Niets kan beter de verwording van de democratie tot een bureaucratie illustreren. Juist om dit tegen te gaan is een basisinkomen zo ontzettend belangrijk.
In plaats van deze boevenstreken zou op dit moment al een mooie stap in de richting van een basisinkomen kunnen worden gezet. Wie meer wil hebben dan 50% van het minimuminkomen zou niet moeten bewijzen dat hij alleen woont, maar dat hij actief werk zoekt. Daarmee zou een keuzemogelijkheid zijn ingevoerd, terwijl we toch de bureaucraten en conservatieven een eindweegs tegemoet komen. Wie genoegen neemt met 50%, hoeft dan niet meer te solliciteren en niet meer ingeschreven te staan bij het arbeidsbureau en heeft dus, kortom, geen gezeur meer aan zijn kop. (23)
Dat zou een mooie opschoning geven van de bestanden aan werkzoekenden. Echt een basisinkomen is dat nog niet, want eventuele bijverdiensten worden erop gekort.
Een andere uitweg voor (sommige) alleenstaanden wordt geopperd door Wiekhart en Boerlage. Zij stellen voor om alleenstaanden met kinderen te helpen door de kinderbijslag voor minima te verhogen, maar daarmee voer je dus in de kinderbijslag een inkomenstoets en een samenwoningstoets in, dus een hoop extra registratie en bureaucratie. Weer een andere mogelijkheid is om het basisinkomen per persoon vast te stellen zonder rekening te houden met de woonlasten (op ongeveer ƒ 600,-) en om dan vervolgens per huishouden een woonkostentoeslag te geven. Daarmee zou je dan de gevoeligheid voor samenwoningsfraude weer inbouwen.
Dit is echter allemaal veel te ingewikkeld . Het kan veel eenvoudiger, namelijk door de individuele huursubsidie te verhogen. Die wordt per woning vastgesteld en is afhankelijk van het inkomen. Aan de onderkant van de huursubsidietabel moet er gewoon een schijf bijkomen voor inkomens tussen ƒ 900,- en ƒ 1260,- per maand.
Natuurlijk is het waar dat er ook in dat geval bureaucratische controle optreedt, maar die bestaat al , die komt er dus niet bij. (24)
Door invoering van het basisinkomen kan er dus een stuk bureaucratie (van de bijstand en andere minimumuitkeringen) af, terwijl een overblijvend probleem wordt opgevangen door een ander, reeds bestaand, stuk bureaucratie. Dat lijkt me toch een vooruitgang. Het enige wat je kunt zeggen is, dat het basisinkomen er voor de categorie “schrijnende gevallen” niet in slaagt alle bureaucratie op te heffen. (25)
In het onderstaande ga ik ervan uit, dat de individuele huursubsidie zoveel wordt verhoogd, dat daarmee de inkomensachteruitgang van ƒ 360,- precies wordt gecompenseerd. Naast de reeds genoemde 200.000 mensen in de bijstand, zijn er ook nog zo’n 150.000 alleenwonende ouderen die alleen van hun AOW moeten leven (of van niet meer dan ƒ 300,- per maand extra). Voor hen zou ik gewoon de AOW laten bestaan zoals die nu bestaat. Het basisinkomen wordt dan alleen ingevoerd voor “nieuwe gevallen”.
Het lijkt me een goed idee om voor het compenseren van schrijnende gevallen de gelden te gebruiken die nu aan machteloze banenplannen worden verspild, want van een basisinkomen kan een groter effect op de werkgelegenheid worden verwacht. (Dit idee is geopperd door de DIS. Zie noot 12).) Het gaat hierbij om ruim 800 miljoen voor de banenpools en de Jeugdwerkgarantiewet, plus op den duur nog eens iets dergelijks voor de 40.000 Melkert-banen, samen dus zo’n 1,5 miljard. Dat zou onder de huidige omstandigheden genoeg zijn.
Aangezien deze bedragen toch niet echt aantikken, laat ik zowel de compensatie voor schrijnende gevallen als de werkgelegenheidsgelden verder buiten beschouwing.
Financiering
Uitgaande van ruim 12 miljoen volwassenen in Nederland en een basisinkomen van ƒ 900,- per persoon per maand, gaat er in een basisinkomen ongeveer 130 miljard om. (26)
) Inclusief vakantiegeld wordt dat 135 miljard. (27)
Het is echter fout om te zeggen dat het basisinkomen 135 miljard “kost”, want in de sociale zekerheid zijn kosten ook altijd opbrengsten, aangezien ingehouden premies weer terugkomen als uitkeringen. (28) Het komt erop neer, dat 135 miljard deels op een wat andere manier door de maatschappij stroomt. Aangezien het hier slechts om een deel van het nationaal inkomen gaat (ongeveer een kwart), kan de betaalbaarheid nooit wezenlijk een probleem vormen.
Dat geldt trouwens voor de sociale zekerheid als geheel. Die zogenaamde onbetaalbaarheid waarmee ze ons nu om de oren slaan, is in de eerste plaats intimidatie, om ons de bezuinigingen door de strot te duwen. Wat ze ons opdissen als financieel probleem, is in feite een organisatorisch probleem. Er zou geen enkele moeilijkheid zijn, als het bedrijfsleven gewoon zijn rechtmatig deel zou blijven meebetalen aan de sociale zekerheid. Met andere woorden: de machines en computers hebben het werk overgenomen, laat ze dan ook de belasting betalen. Om dat te bereiken is een belastinghervorming nodig: de loon- en inkomstenbelasting moet worden afgeschaft en vervangen door een belasting voor bedrijven (een belasting op toegevoegde waarde of een “productieheffing”, deels eventueel in de vorm van een ecotaks). Dit heb ik elders uitgewerkt. (29)
Het enig juiste antwoord op de vraag “waar moet dat geld vandaan komen?” is dus: Uit het inkomen dat we nu al hebben. We hebben allemaal al een minimuminkomen en de meesten hebben veel meer. We moeten vooral niet bezwijken voor de suggestie dat het basisinkomen iets is wat we zomaar erbij krijgen. Een klein beetje zou dat het geval kunnen zijn, maar ik speculeer liever niet op inverdieneffecten. Nee, in wezen moet je het basisinkomen zien als een ander woord voor (een deel van) het inkomen dat we toch al krijgen. Met andere woorden: We betalen het basisinkomen uit eigen zak.
Schematisch: Iemand die nu ƒ 40.000,- (netto) per jaar verdient, krijgt in de toekomst een basisinkomen van ƒ 11.000,- en verdient nog ƒ 29.000,-. Dit voorbeeld laat meteen al zien dat gemiddeld de arbeidslonen (en de bovenminimale uitkeringen) omlaag gaan. Dat is logisch, want door een basisinkomen wordt het totale nationaal inkomen niet groter. Als je dus een deel van dat nationaal inkomen uitkeert als basisinkomen, blijft er minder over om arbeidsuren te belonen.
Inkomensverschuivingen
Een hobbel blijft natuurlijk altijd het feit dat ook huisvrouwen (m/v) een basisinkomen moeten krijgen. Het is inderdaad gek, dat je geld zou weghalen bij alleenstaanden die het niet kunnen missen, om het aan huisvrouwen te geven die het niet nodig hebben. De weerstanden daartegen zijn begrijpelijk. Laten we de zaken echter wel even duidelijk stellen: De fout zit niet bij het basisinkomen, maar bij het bestaande kostwinnersstelsel, waarin de werkende partner eigenlijk teveel verdient en de ander (meestal de huisvrouw) te weinig.
Ook zonder basisinkomen zouden we al af moeten van die rare gewoonte van de staat om mensen (m.n. huisvrouwen) als deel van een twee-eenheid te beschouwen, in plaats van als individu. Het kostwinnerstelsel is in wezen belachelijk: De personen M en V wonen samen, M is kostwinner. Dat persoon V niets verdient vinden we triest, dus geven we ze extra geld, in de vorm van een “voetoverheveling”, maar dat geld geven niet aan V zelf, maar aan M! (30)
Ook zonder basisinkomen zouden huisvrouwen al een zelfstandig uitkeringsrecht moeten hebben, dat dan uiteraard moet worden opgebracht door hogere belastingen voor kostwinners. Dit zou neerkomen op een soort huisvrouwenloon. Er zijn nog mensen die voor een huisvrouwenloon pleiten; er is zelfs een vereniging voor. Voor de aardigheid moet u zich eens even voorstellen wat dat zou betekenen. Dan krijg je dus ambtenaren, en vervolgens rechters, die gaan bepalen wat een huisvrouw in de zin der wet is.
Er komen regels voor wat een huisvrouw wel of niet mag doen. Eventuele bijverdiensten worden in mindering gebracht op het huisvrouwenloon. Als een huisvrouw de boel gaat opruimen bij haar oude bovenbuurvrouw en daarvoor geld krijgt toegestopt en dat niet meldt, dan pleegt zij “fraude”. Haar normen vervagen, zegt de staat. Dat moet natuurlijk worden gecontroleerd, dus er wordt weer een detachement rechercheurs tegenaan gegooid: huisvrouwenpolitie. De rechter bepaalt dat de staat de privacy van huisvrouwen mag schenden.
Ziet u het voor u? En let wel: Ik heb hier geen woord van overdreven. Deze dingen gebéúren. En politici vinden dat allemaal heel gewoon. Dit laat nog weer eens duidelijk zien waarom er een basisinkomen moet komen. Er moeten geen aparte (en telkens weer andere) inkomensgaranties zijn voor studenten, voor boeren, voor kunstenaars, voor huisvrouwen. Nee, gewoon een basisinkomen voor iedereen. Daarmee zouden we dan meteen af zijn van allerlei idiote voorwaarden en verboden voor die afzonderlijke groepen, met bijbehorende ambtelijke bemoeizucht, bijvoorbeeld dat bijstandsontvanger niet overdag mogen studeren.
Er zijn ongeveer 1,2 miljoen huisvrouwen. ƒ 900,- per maand komt dus neer op 13 miljard, maar het aantal huisvrouwen daalt, dus dat bedrag ook. Met de voetoverheveling is ongeveer 4½ à 5 miljard gemoeid, maar ook dat bedrag zal wel dalen met het aantal huisvrouwen. Laten we zeggen 4 miljard. Dan gaat het dus om 13 min 4 = 9 miljard extra. Niet een bedrag om van wakker te liggen.
Het feit dat ook huisvrouwen een basisinkomen krijgen, heeft onvermijdelijk tot gevolg, dat traditionele gezinnen met één kostwinner erop vooruitgaan, en dat tweeverdieners en alleenstaanden erop achteruitgaan. Dat geldt gemiddeld, want daarnaast is er een nivellerend effect. Wie veel belasting betaalt, kan er door het basisinkomen op achteruit gaan. Per saldo levert dit ongeveer het volgende beeld op: Laagbetaalde kostwinners en vooral parttimers gaan er op vooruit, voor de meeste alleenstaanden en tweeverdieners en voor de beterbetaalde kostwinners zal het weinig uitmaken, de goedverdienende tweeverdieners en alleenstaanden gaan er wat op achteruit.
Als er een basisinkomen komt, kunnen uiteraard alle uitkeringen op minimumniveau daarin opgaan. Dat geldt om te beginnen voor de bijstand, de AOW en de studiebeurzen. In de bijstand ging in 1992 11 miljard om en in de AOW 32 miljard, maar dat zijn fictieve brutobedragen. (We worden over de hoogte van de uitgaven voor sociale zekerheid dus in feite belazerd.) Netto gaat het ongeveer om resp. 7 miljard en 22 miljard. (31)
Samen met de studiebeurzen (4 miljard) gaat het dus om 33 miljard. Er zijn nog twee regelingen op minimumniveau, namelijk de IOAW en de IOAZ, maar die tikken niet aan: samen ruim een half miljard (bruto). Voor deze categorieën is het basisinkomen in principe budgettair neutraal. Extra kosten zitten alleen in de verhoging van de basisstudiebeurs (3 miljard). (32)
Iets ingewikkelder ligt het bij de WAO/AAW, de WW, de ziektewet en de AWW. Als iedereen al een basisinkomen heeft, worden dat allemaal aanvullende uitkeringen, waarvoor de premies dus omlaag kunnen. Aangezien de eerste ƒ 900,- (het basisinkomen) natuurlijk toch ergens vandaan moet komen, moet deze premieverlaging worden gecompenseerd door een even grote belastingverhoging. Niemand gaat daar dus in principe op voor- of achteruit. Kijken we alleen naar het basisdeel ter grootte van ƒ 900,- per maand, dan gaat het om de volgende bedragen: Ziektewet 3,5 miljard, WAO 10 miljard, WW 2,5 miljard, AWW 2 miljard en WSW 1 miljard, bij elkaar dus 19 miljard. (33)
Van belang is ook nog dat er bij de verschillende overheden ruim 900.000 mensen werken, plus in de rest van de collectieve sector nog eens 850.000. Hun basisinkomen, bij elkaar 19 miljard, betekent voor de overheid in principe niet veel meer dan een papieren verschuiving. De voetoverheveling à 4 miljard is al genoemd, dus van de 135 miljard is dus op dit moment al 33 + 19 + 19 + 4 = 75 miljard gedekt.
Voor mensen met een baan betekent het basisinkomen, dat zij enerzijds een uitkering krijgen en anderzijds meer belasting betalen. Als we de huisvrouwen even buiten beschouwing laten, treden daarbij geen inkomensverschuivingen op. (34)
Op zich is dit nogal dwaas. Waarom zou je mensen eerst geld afpakken om het ze vervolgens weer terug te geven? De reden is, dat alleen op die manier het stelsel als geheel echt eenvoudig kan worden. Het basisinkomen kan niet worden beperkt tot uitkeringsgerechtigden, omdat er dan toch weer controle nodig is en er toch weer een armoedefuik blijft bestaan. (35)
In zekere zin komt het basisinkomen voor de werkende bevolking neer op een verhoging van de belastingvrije voet van ƒ 6.000,- naar ƒ 11.000,-. (36)
We hebben het hier over 6 miljoen mensen, waarvan er 1750.000 in de collectieve sector werken. Voor de overige 4,25 miljoen gaat het om ongeveer ƒ 5.000,- per persoon, waardoor dus ruim 21 miljard niet meer als loon wordt uitbetaald, maar eerst door de collectieve sector stroomt en dan als basisinkomen wordt uitbetaald. Dat is dus nog wel te overzien.
Betekent dit nu, dat het basisinkomen in de plaats komt van de belastingvrije voet, dus dat die voet kan worden afgeschaft? In principe wel, maar we stuiten hier op een complicatie. Dat zou namelijk betekenen dat over ieder bedrag, ook het kleinste, dat bovenop het basisinkomen wordt verdiend, belasting moet worden betaald. Dat zou op zich niet onredelijk zijn, maar de bedoeling van het basisinkomen, namelijk mensen te bevrijden van bureaucratische overlast, zou op die manier volledig de mist in gaan.
Dat probleem zou nog worden verergerd als het basisinkomen de vorm zou aannemen van een “negatieve inkomstenbelasting”. Die wordt namelijk uitbetaald als correctie op het loon. Dat zou dus betekenen dat alle 12 miljoen volwassenen een aanslagbiljet moeten gaan invullen (zoals gezegd: zelfs voor de kleinste verdiensten) en dat al die aangiften moeten worden gecontroleerd.
Deze problemen zijn te vermijden door tegelijk met de invoering van het basisinkomen de inkomstenbelasting af te schaffen en te vervangen door een bedrijvenbelasting, of heffing toegevoegde waarde, of productieheffing, of hoe je het maar wilt noemen. Dit werd hierboven al bepleit. (zie blz. 24)
Het zal duidelijk zijn dat in dat geval de mogelijkheid van een negatieve inkomstenbelasting vervalt. De vorm die mij voor ogen staat is: iedereen een maandelijkse storting op zijn bank- of girorekening. 12 miljoen maandelijkse stortingen is wat veel en daarom moet de uitvoering zo ver worden gedecentraliseerd, dat er per district een handzaam aantal overblijft.
Als de loon- en inkomstenbelasting zouden worden afgeschaft, zou dat de zaken wel een stuk overzichtelijker maken, maar in wezen aan de cijfers niets veranderen. Centraal blijft staan, dat het basisinkomen niet zomaar erbij komt, dus dat het moet worden gefinancierd uit de nettolonen en -uitkeringen.
Al met al komen de inkomensverschuivingen ten gevolge van het basisinkomen neer op 9 miljard voor huisvrouwen en 3 miljard voor studenten, dus 12 miljard. Zo’n gering bedrag kunnen we vast wel verrekenen met een of meer loonsverhogingen. Afgezien daarvan moeten we deze inkomenseffecten niet structureel proberen te compenseren, aangezien we het stelsel dan weer ingewikkeld maken. (Een kleine compensatie, het afschaffen van de voetoverheveling, is al in de berekening verwerkt.)
Hierbij passen nog een paar relativerende kanttekeningen. Er lijkt een hele tak van dienstverlening in opkomst te zijn. Tegen betaling wordt een ontbijt of een pizza bezorgd, je overhemd gestreken, de hond uitgelaten en de auto gewassen en dergelijke. Aangezien door het basisinkomen de arbeidslonen omlaag gaan, worden deze diensten waarschijnlijk goedkoper. Hiervan profiteren met name degenen die er door het basisinkomen het meeste op achteruit gaan, namelijk de goedverdienende tweeverdieners en alleenstaanden, aangezien dat precies degenen zijn die het meeste van die diensten gebruik maken. Op die manier verdienen zij dus een deel van het verlies terug. Datzelfde gebeurt voor sommige ouders die hun studerende kinderen niet meer hoeven te onderhouden, aangezien die zelf een basisinkomen hebben.
Kan een deel van het basisinkomen niet uit een bezuiniging op de bureaucratie worden betaald? Het is rijkelijk optimistisch om dat te denken. Misschien kan dat wel, maar je moet goed beseffen waar je dan mee bezig bent. Dan financier je het basisinkomen voor huisvrouwen over de ruggen van de ambtenaren. Dan zet je die ambtenaren in één klap op minimumloon (basisinkomen) om de rest van hun salaris te gebruiken voor twee andere basisinkomens. Zo kan het natuurlijk niet. Die ambtenaren moeten op z’n minst een wachtgeld krijgen tot ze een andere baan hebben en dat kost ook geld. Wiekhart heeft becijferd dat een bezuiniging op de bureaucratie op den duur 13 miljard oplevert.
Deze winst kan echter alleen worden geïncasseerd als die ambtenaren vervangende banen krijgen, banen die ergens vandaan moeten komen. Met andere woorden: dat kan alleen als het nationaal inkomen toeneemt, en/of als er grootscheepse arbeidstijdverkorting plaatsvindt. Op den duur zal dat wel gebeuren, maar laten we vooralsnog maar gewoon eerlijk zeggen dat voor het basisinkomen de netto arbeidslonen omlaag moeten. Lonen worden aanvullende lonen, zoals pensioenen in Nederland al aanvullende pensioenen zijn. Hetzelfde geldt voor de bovenminimale uitkeringen. Nogmaals en ten overvloede: inclusief het basisinkomen blijven de lonen en uitkeringen (netto, gemiddeld) even hoog als ze nu zijn. Over de afwijkingen van het gemiddelde hebben we het al gehad.
Korter werken
Vooral de parttimers gaan er door een basisinkomen sterk op vooruit. Ze leveren slechts een evenredig deel van hun loon in en krijgen daar een volledig basisinkomen voor terug. Op een andere manier benaderd: als je al een basisinkomen krijgt, hoef je daarnaast geen veertig uur te werken om aan een bevredigend inkomen te komen. (Typisch een redenering die bij een minder krampachtige arbeidsmoraal hoort, evenals parttime werken zelf.) Dat zal ongetwijfeld tot gevolg hebben dat veel meer mensen parttime gaan werken. (37)
Als dat maar genoeg gebeurt, noemen we dat op den duur niet meer “parttime”, aangezien een werkweek van, pak weg, vijfentwintig of tweeëndertig uur dan de norm is geworden, zonder dat dit echter voor iedereen hoeft te gelden, zonder dat de vrijwilligheid in het gedrang komt en zonder dat de overheid het allemaal regelt. Kortom: een veel betere weg dan algemene arbeidstijdverkorting. (38)
Deze medaille heeft een keerzijde. We hebben gezien dat het basisinkomen wordt gefinancierd uit de nettolonen en -uitkeringen, dus dat de arbeidslonen omlaag gaan. Dat geldt ook voor mensen die maar nauwelijks méér of zelfs minder dan het basisinkomen verdienen. Die mensen krijgen daar wel een basisinkomen voor terug, maar dat krijgen ze sowieso. Ze zouden dus kunnen redeneren dat ze voor het schijntje dat ze daar bovenop nog verdienen, niet meer gaan werken. Mensen die nu dus parttime werken, zouden er massaal de brui aan kunnen geven. Het zal gewoon enige tijd duren, voor iedereen aan die lagere lonen gewend is geraakt, dus voor men beseft dat dat voortaan de normale lonen zijn.
Toch is er natuurlijk ergens een benedengrens aan het uurloon; voor minder werkt men niet. Laten we dat minimum voor het gemak even op (netto) ƒ 5,- stellen. Stel dat iemand nu 80 uur per maand werkt voor (netto) ƒ 1200,-. Dan wordt dat in de toekomst ƒ 900,- (basisinkomen) plus minimaal 80 x ƒ 5,- = ƒ 400,-, dus ƒ 1300,-. Die persoon gaat er door het basisinkomen dus op vooruit, zelfs in dit voorbeeld waarin het uurloon wel extreem daalt. In zijn algemeenheid betekent dit, dat door het basisinkomen de lonen wel dalen, maar in het lage-lonenbereik minder dan gemiddeld. (39)
Invoering
Ik heb niet de pretentie dat ik zomaar even uit mijn mouw kan schudden hoe het basisinkomen ingevoerd kan worden, maar als algemeen uitgangspunt zeg ik: haal zo min mogelijk overhoop; sluit zoveel mogelijk aan bij de bestaande toestand, en probeer de inkomensverschuivingen te verrekenen met loonsverhogingen.
Ik zou het denk ik zo aanpakken, dat niemand iets hoeft in te leveren van wat hij nu heeft. Het basisinkomen zou dan geleidelijk worden ingevoerd voor “nieuwe gevallen”: mensen die een uitkering aanvragen of voor het eerst AOW krijgen, eventueel ook mensen die van baan veranderen. Die mensen krijgen het basisinkomen dan in plaats van iets wat ze anders zouden hebben gekregen, maar aangezien ze niet weten hoeveel dat is, zal er nauwelijks verzet zijn.
Uitkeringsgerechtigden zou ik denk ik in eerste instantie de keuze geven. Ofwel ƒ 900,- per maand zonder voorwaarden, ofwel een hoger bedrag tegen de gangbare verplichtingen. Wie voor het hogere bedrag kiest en dan wordt betrapt op fraude, raakt niet zijn gehele uitkering kwijt, maar vervalt gewoon in de andere regeling, dat wil zeggen: hij krijgt voortaan nog ƒ 900,- en verliest zijn recht op arbeidsbemiddeling.
Voor mensen in loondienst zou ik denk ik beginnen met het basisinkomen op hun loonstrook te vermelden. Dan wennen ze aan het idee èn aan het feit dat ze het uit eigen zak betalen. Iemand die netto ƒ 2000,- verdient leest dan voortaan op zijn loonstrook: Basisinkomen ƒ 900,-, overig inkomen ƒ 1100,-. Na enige tijd verandert dit in: Netto ƒ 2000,-, Af: basisinkomen ƒ 900,-, Uit te betalen ƒ 1100,-. Het bedrijf betaalt die ƒ 900,- dan aan het Fonds voor het Basisinkomen, dat het weer overmaakt aan de werknemer. Langzamerhand moeten de loononderhandelingen dan natuurlijk alleen nog over het overige inkomen gaan.
Een volgende stap zou kunnen zijn dat de staat een loonsverhoging in de collectieve sector afkoopt met een basisinkomen voor de bijbehorende huisvrouwen. (In de collectieve sector werken in totaal ongeveer één driekwart miljoen werknemers.)
Vervolgens zou het basisinkomen kunnen worden opengesteld voor de andere huisvrouwen (d.w.z. degenen die nog geen basisinkomen hebben). Dan zouden we eigenlijk een vorm moeten vinden om dat in te brengen in de loononderhandelingen (dus net als ik dat zojuist voorstelde voor de collectieve sector).
Als we zover zijn, hebben de vrouwen van zelfstandigen ook al een basisinkomen. En die zelfstandigen zelf? Die hebben al een basisinkomen. Iedereen moet het immers uit eigen zak betalen. Natuurlijk mogen ze best meer belasting betalen en in ruil daarvoor het basisinkomen teruggestort krijgen, maar dat kan in eerste instantie beter met gesloten beurzen. Wel kunnen zelfstandigen die onder het minimum zakken een basisinkomen aanvragen.
Met deze eerste stappen zijn we er natuurlijk nog niet. De verdere invoering zal nog de nodige problemen geven. Toch wil ik maar zeggen, dat de invoering van het basisinkomen nog wel meevalt. We hoeven echt niet in één klap de hele samenleving te reorganiseren. De invoeringsproblemen kunnen bovendien nog sterk worden verminderd, als we de bedrijvenbelastingen invoeren, zoals hierboven al een paar keer werd bepleit. (Zie ook noot 34)
Tot slot
Het basisinkomen heeft een sterke ideële lading en is tegelijk, heel praktisch, de oplossing voor veel problemen waar de verzorgingsstaat mee worstelt. Het overtroeft in één klap zowel “links” op het gebied van solidariteit als “rechts” op het gebied van vrijheid en zou dus voor beide een kerndoel kunnen zijn. Het is tegelijk het sluitstuk vàn en de overwinning òp de verzorgingsstaat. Wat zouden we ons nog meer kunnen wensen?
Het basisinkomen moet er komen omdat het een beter stelsel is dan wat we nu hebben, een véél beter stelsel zelfs. Het beperkt de macht van de staat en bevrijdt ons van controle en bemoeizucht en van ambtelijk gewroet in ons privé-leven. Het basisinkomen neemt een boel grote en kleine ergernissen weg en maakt een boel dingen veel eenvoudiger. Het is in feite de oplossing voor zoveel problemen, dat het een schande is dat we het niet al lang hebben.
Er zijn mensen die worstelen met de vraag, of het moreel wel te rechtvaardigen is om mensen zomaar een arbeidsloos basisinkomen te geven. Het basisinkomen is echter geen arbeidsloos inkomen, het is alleen maar een verplichtingsvrije voet. Bovendien zijn er stomweg geen fatsoenlijke alternatieven meer. Letterlijk: alleen nog maar onfatsoenlijke. De echte vraag is dus, of het wel moreel te rechtvaardigen is om het basisinkomen nog langer uit te stellen. Veel mensen moeten even wennen aan het idee, maar één ding is zeker: Een samenleving die het basisinkomen eenmaal heeft, wil er nooit meer vanaf. Iedere poging om het weer af te schaffen zou een opstand uitlokken.
Noten
Desgewenst kan ook ingezetenschap een voorwaarde zijn. Nederlanders die in het buitenland verblijven, krijgen dan geen basisinkomen.
In de huidige situatie is ook iedereen wel verzekerd van een minimum, maar dit ligt voor allerlei groepen telkens op een ander niveau. Denk bijv. aan schoolverlaters, bejaarden, alleenstaande of gehuwde bijstandsontvanger met en zonder kinderen, uit- of thuiswonende studenten. Er zijn dan allerlei grens- en twijfelgevallen, waaruit dan weer bureaucratische rimram voortvloeit, plus inbreuken op de privacy.
De term “angst voor vrijheid” komt van Erich Fromm. Het is de (mooie) Nederlandse vertaling van de titel van zijn boek “Escape from freedom” uit 1941.
Sommigen zijn van mening dat de hoogte van het basisinkomen zodanig moet worden vastgesteld, dat er altijd volledige werkgelegenheid is, ongeacht of je er dan van kunt leven of niet. Ik vind dat een verkeerde benadering. Anderen nemen aan dat er bij een basisinkomen vanzelf volledige werkgelegenheid ontstaat, althans als je dat basisinkomen koppelt aan het nationaal inkomen, iets wat in dit stuk ook wordt bepleit. Misschien komen deze twee standpunten in de praktijk op hetzelfde neer.
Voorts werd een deel van de werkloosheid geëxporteerd. Veel landen proberen daar nog steeds mee door te gaan, ze proberen hun “concurrentiepositie” te verstevigen en te “bezuinigen op de arbeidskosten”. Aangezien iedereen dat doet, betekent dat op wereldschaal een enorme vraaguitval. In de eerste plaats de derde wereld, maar ook steeds meer rijke landen. De ILO schat de totale werkloosheid in de wereld op 850 miljoen mensen. Die werkloosheid treft natuurlijk vooral de landen met de slechtste “concurrentiepositie”. Dat zien zij dus, hun werkgevers voorop, als een argument om nog meer te bezuinigen. De meeste landen kunnen afzonderlijk weinig doen aan die wereldomspannende vraaguitval, aangezien de effecten daarvan weglekken naar het buitenland.
Maar de handen ineenslaan om wereldwijd een fatsoenlijk stelsel van sociale zekerheid en behoorlijke arbeidsomstandigheden op te zetten kunnen ze óók al niet, want dan beginnen ze te mekkeren over “soevereiniteit”. De internationale kapitaalstromen hebben ze vrijgegeven, zodat geen land meer een eigen economisch beleid kan voeren. Niemand die het erg vond, maar het opzetten van een tegenwicht, of het verzachten van de gevolgen, in de vorm van sociale zekerheid, dàt tast ineens de soevereiniteit aan. Zo blijven ze dus elkaar, en daardoor zichzelf, in de vernieling helpen. Of een wereldwijd, Keynesiaans beleid van vraagstimulering de draagkracht van het aards milieu niet te boven zal gaan, is nog weer een heel andere vraag.
In het ergste geval, als de angst voor lanterfantende en criminele jongeren erg groot is, kunnen we ook nog besluiten, bij wijze van compromis, om het basisinkomen pas bij 25 jaar (of zo) te laten ingaan. Voor jongere mensen blijft dan gewoon de bijstand bestaan, met de bijbehorende bureaucratische controle, of anders moeten zij zich door hun familie laten onderhouden.
Wiekhart heeft een voorstel uitgewerkt om het basisinkomen met de leeftijd te laten toenemen. Van ƒ 650,- voor een achttienjarige tot ƒ 1300,- voor iemand van boven de vijfenzestig. (O.a. in het tijdschrift Liberté, Egalité, Fraternité, dec. 1994) De voordelen daarvan zijn niet onmiddellijk duidelijk, maar desgewenst kan dat. Met leeftijd valt nauwelijks te frauderen, dus zo’n stelsel is zonder al te veel moeite uitvoerbaar.
Deze laag is dus een kweekvijver voor rechtse, rancuneuze, zelfs fascistische sentimenten, tenzij we er in slagen arbeid weer gewoon als een noodzakelijk kwaad te zien.
Het is op z’n zachtst gezegd achterhaald, dat we de hoogte van ons eigen pensioen en de leeftijd waarop we met pensioen gaan niet zelf mogen bepalen. Waar bemoeit de staat zich mee?! Er valt misschien nog iets te zeggen voor een maximumleeftijd, maar waarom zou je niet éérder met pensioen mogen? Nu zijn ze dat een klein beetje flexibeler aan het maken. Ook is het idee al geopperd dat de pensioenen niet moeten worden gekoppeld aan het laatst verdiende loon, maar aan het gemiddeld verdiende loon. Maar iedereen is blijkbaar zo gewend aan bureaucratische regelzucht, dat niemand op het idee komt, dat dat vanzelf gebeurt, als je de pensioenen individualiseert en de hoogte van het pensioenen afhankelijk maakt van de betaalde premie. Als iemand dan op zijn dertigste met pensioen wil, moet hij zo’n ongehoord hoge premie betalen, dat hij het vanzelf wel laat. Dat hoeft de staat niet voor ons te beslissen. Dit verwijst naar een algemeen beginsel: Je moet de zaken altijd zo organiseren, dat ze zichzelf regelen. Maar dat is blijkbaar iets wat politici maar niet kunnen bedenken. (En nog een extra zotheidje: pensioenfondsen mogen geen individuele pensioenen verzorgen.)
Voor de WAO en de Ziektewet liggen de zaken ingewikkelder. In principe zou dat ook een individuele verzekering moeten zijn, maar er zijn goede argumenten om daar toch maar een collectieve verzekering van te maken. Wat werkloosheid betreft: Verzekeraars gaan er vanuit, dat die niet particulier te verzekeren is. Hoe dit ook zij, al deze voorzieningen moeten uit de netto -loonruimte worden gefinancierd. Pogingen om via allerlei manipulaties met brutolonen door de werkgevers te laten betalen, leveren slechts in schijn iets op, ofwel tasten de winstpositie aan.
Strikt genomen is dit niet juist. Het minimumloon zou ook nu al zonder bezwaar afgeschaft kunnen worden, op voorwaarde dat het sociaal minimum in de bijstand blijft bestaan. Wie dan minder dan dat minimum verdient, kan een aanvullende uitkering krijgen. Het misdadige aan het afschaffen van het minimumloon is, dat men daarmee nu juist beoogt het (daaraan gekoppelde) sociaal minimum onderuit te halen.
Eigenlijk is wat er met het minimumloon gebeurt, net zo’n soort dubbelregeling als zojuist ter sprake kwam. Het gaat de staat helemaal niets aan, hoeveel loon een bedrijf aan een werknemer betaalt. (Dat is een zaak voor de vakbeweging, niet voor de staat.) De staat moet zorgen voor een minimum-inkomen, maar in zijn regelzucht heeft hij het bedrijfsleven opgezadeld met een minimum-loon.
In het rapport “Waarborgen voor Zekerheid” (1985) pleitte de WRR voor een gedeeltelijk basisinkomen van ƒ 450,- per maand. In een van de toekomstscenario’s in “Nederland in drievoud” (1993) heeft het Centraal Planbureau de mogelijkheid van een basisinkomen opgenomen. Het CPB wil daartoe de bijstand bevriezen, tot die in 2015 laag genoeg is en kan worden omgezet in een basisinkomen. Omgerekend in prijzen van 1994 zou de hoogte ervan neerkomen op ongeveer ƒ 550,- à ƒ 600,- per maand. Typisch een gedeeltelijk basisinkomen. Het is jammer dat dergelijke bedragen de ronde doen, want die bemoeilijken alleen maar de discussie.
Een argument voor een gedeeltelijk basisinkomen zou zijn, dat je op die manier het basisinkomen geleidelijk kunt invoeren. Een of andere vorm van geleidelijkheid zal vermoedelijk wel nodig zijn, in verband met de gevolgen van het basisinkomen voor de arbeidslonen (zie onder), maar mijn gedachten gaan dan in een heel andere richting. Zie het hoofdstuk “Invoering”.
Paul de Beer, voormalig medewerker van de Wiardi Beckmanstichting en tegenwoordig werkzaam bij het SCP, gaat er in het WBS-rapport “Het verdiende inkomen” uit 1993 vanuit, dat ƒ 1000,- per maand, dus ƒ 2000,- voor een paar ook nog mogelijk is. Paul de Beer is ook lid van een gremium dat zichzelf “Denktank Intermediaire Structuren” (DIS) noemt. In het DIS-rapport “Keihard Sociaal” van januari 1995, wordt gepleit voor een basisinkomen van ƒ 886,- per maand, dat wil zeggen inclusief vakantiegeld ƒ 935,- per maand.
Tot het basisinkomen kunnen ook gratis voorzieningen behoren. Het is bijvoorbeeld heel goed denkbaar, dat de ziekenfondsen een basispakket “gratis” aanbieden, d.w.z. betaald uit de belastingen en niet uit particuliere premies. (Momenteel wordt de ziekenfondspremie van de meeste bijstandsontvanger ook al door de Sociale Diensten betaald.)
Ook de OV-kaart voor studenten is een voorbeeld, maar daar kleven bezwaren aan. Het subsidiëren van onbeperkte aanspraken is eigenlijk altijd fout. Idem dito grootverbruikerskortingen, zoals die op gas en licht worden gegeven. Veel beter kun je dan een minimumniveau gratis beschikbaar stellen en daarboven iedereen het volle pond laten betalen. In plaats van een OV-kaart zou je dus eerder moeten denken aan een knipkaart.
Ook het voortbestaan van kleine bedrijfjes wordt met een basisinkomen gemakkelijker. Veel kleine middenstanders, die door de supermarkten worden weggeconcurreerd, zouden het met een basisinkomen langer volhouden. In de agrarische sector zijn kleine bedrijfjes (die het milieu minder aantasten) al lang niet meer levensvatbaar, maar er zijn nog boeren die er voor hun plezier zo’n bedrijfje op na houden naast een halve kantoorbaan. Ook voor hen zou het met een basisinkomen een stuk gemakkelijker worden.
Recentelijk heeft de Amsterdamse politie een einde gemaakt aan een min of meer bloeiende bedrijfstak, namelijk de illegale naaiateliers, onder het motto “regels zijn regels en waar blijf je anders”. Het arbeidsbureau was niet in staat om voldoende legale, geschoolde krachten te leveren tegen een loon waarvoor rendabel gewerkt kon worden. Net als bij het bekeuren van naaktlopers in het Vondelpark of het bestrijden van drugs was de politie dus weer eens bezig met het handhaven van de verkeerde regels, regels die er in die vorm helemaal niet zouden moeten zijn. Was er een basisinkomen geweest, plus een beter doordacht immigratiebeleid (toelaten van economisch waardevolle krachten, net als in de VS, Canada of Australië), dan was dit niet nodig geweest. (Zie ook noot 1)
Dat wil niet noodzakelijk zeggen dat er minder werkloosheid komt. Als het aantal baantjes toeneemt, maar het aantal mensen dat zich op de arbeidsmarkt meldt nog méér toeneemt, stijgt de werkloosheid. Omgekeerd, als veel mensen vinden dat ze genoeg hebben aan het basisinkomen en afzien van een baan, daalt de werkloosheid zonder dat er banen bijkomen.
En dan hebben we het nog niet eens gehad over situaties waarin familieleden samenwonen: bijv. moeder en dochter, twee broers, student die kamer bewoont bij zijn oom enz. Bij inwoning werd er al enige tijd gekort; het “paarse” kabinet heeft nu die korting ook voor broers en zusters ingevoerd. Van dit soort onzin kunnen we alleen af komen door het stelsel volledig te individualiseren. Zie verder noot 20.
Dit is niet bedoeld als extra argument voor het basisinkomen. De huidige wetgeving op het gebied van voordeurdelers enz. drijft mensen uit elkaar. Het basisinkomen laat mensen vrij bij elkaar te gaan wonen als zij dat wensen, zonder dat de staat in hun portemonnee graait. Daar moet het bij blijven. We moeten niet doorschieten naar de andere kant en we mogen nooit zelfs maar de schijn wekken dat het basisinkomen (mede) is bedoeld om mensen aan te sporen bij elkaar te gaan wonen. Het gaat om vrijheid, niet alleen maar om het veranderen van de richting van de staatsbemoeienis.
Sommige mensen ontwikkelen prachtige toekomstbeelden over woongroepen van mensen die leven van het basisinkomen en hun tijd doorbrengen in vrije creativiteit. Tja. Het is ongetwijfeld denkbaar dat mensen tot creativiteit komen als zij bevrijd zijn van de zorg om het dagelijks bestaan. Anderzijds zijn er ook veel mensen die juist pas creatief worden als ze voortdurend onder druk staan. Goed, die mensen zullen niet in zo’n groep gaan wonen. Toch lijkt het me alles bij elkaar wat optimistisch om veel van dergelijke woongroepen te verwachten (in twee betekenissen).
De overheid heeft de woningbouw zodanig verziekt met subsidies in diverse vorm, dat het ten ene male onmogelijk is geworden om te bepalen hoe groot de woningnood is. Ieder cijfer is uit de lucht gegrepen. Zeker is echter dat de gangbare cijfers veel te hoog zijn, aangezien de vraag kunstmatig hoog wordt gehouden door de subsidies. Hier bovenop komt dan nog eens een extra ontregeling door de bijstand. We kennen allemaal uit onze naaste omgeving wel mensen die eigenlijk samenwonen, maar hun eigen woning aanhouden omdat ze anders hun bijstand verliezen. Alles bij elkaar moet het dus om duizenden woningen gaan. De staat noemt dit fraude, maar heeft dit zelf uitgelokt door de bijstand niet te individualiseren.
Uiteraard leidt dit tot een hogere vraag naar nieuwbouw. De overheid meet vervolgens de door haarzelf opgefokte vraag, noemt dat ter rechtvaardiging “woningnood” en wil de komende jaren 1 miljoen woningen bouwen. Aangezien er geen geschikte locaties meer zijn, zal dit vernietigend uitpakken voor het landschap. Men deinst zelfs niet terug voor krankjorume locaties als het IJmeer. Ook worden de geesten al rijp gemaakt voor volledige onttakeling van het “Groene hart”.
Het is hoog tijd dat de objectsubsidies in de woningbouw worden afgeschaft en dat de hypotheekrente niet langer aftrekbaar is voor de belastingen. De individuele huursubsidie moet daarentegen worden verhoogd. Zolang je enerzijds voor woningen een minimumkwaliteit vaststelt en anderzijds minimumlonen en -uitkeringen niet hoog genoeg maakt om die minimumkwaliteit te kunnen betalen, moet je het verschil overbruggen met huursubsidie. Overigens zou op de prijs voor de minimumkwaliteit flink bezuinigd kunnen worden zonder die kwaliteit zelf aan te tasten, door allerlei prijsopdrijvende verordeningen af te schaffen.
Aan dit gegeven wordt overigens de laatste tijd geknabbeld.
Dit zijn de cijfers van nu, dus zonder dat rekening is gehouden met eventuele gedragsveranderingen. Als meer mensen tengevolge van het basisinkomen een baantje krijgen of gaan samenwonen, gaan de aantallen omlaag. Toch kan niet zonder meer worden aangenomen dat het aantal schrijnende gevallen alleen maar kan afnemen (tot aan een soort hard minimum van mensen die, zeg, al in hun jeugd invalide zijn geworden). Het is namelijk mogelijk dat het aantal beschikbare banen blijft afnemen, met als consequentie dat langzamerhand (o.a) steeds meer schoolverlaters nooit een baan zullen vinden. Zij zullen dan dus ook niet in staat zijn zich bij te verzekeren. Tegelijk is het ook zeer goed mogelijk dat (ook onder hen) het aantal alleenwonenden blijft toenemen. Een ongeluk komt zelden alleen, dus hoogstwaarschijnlijk zullen zij zich ook in de informele sector (die op zich erg kan profiteren van het basisinkomen) slecht kunnen handhaven.
Iets soortgelijks is ook bepleit door de bekende socioloog Ralf Dahrendorf, voorstander van het basisinkomen, in zijn boek “The modern social conflict”. Dahrendorf vindt dat sancties tegen werklozen verkeerd uitpakken en dat je beter kunt werken met een bonus voor werklozen die actief werk zoeken.
Een van de vormen van fraude die hierbij (net als nu) zullen optreden, is verzwegen kamerverhuur. Uit een oogpunt van rechtvaardigheid behoort iemand die kamerhuur ontvangt, minder huursubsidie te krijgen. Vanuit het idee dat je geen fraudegevoelige, moeilijk te controleren regels moet uitvaardigen, valt er veel voor te zeggen de inkomsten uit kamerverhuur vrij te laten voor (nu) de bijstand en (bij een basisinkomen) voor de individuele huursubsidie, zoals ze nu al worden vrijgelaten voor de belastingen.
Bejaarden in tehuizen en studenten op kamers vallen buiten deze vorm van compensatie, maar dat geeft niet. Mensen in tehuizen blijven automatisch evenveel ontvangen als ze nu krijgen (hun huisvesting plus zakgeld) en studenten gaan er zoveel op vooruit (van basisbeurs naar basisinkomen) dat ze niet gecompenseerd hoeven worden voor inkomensachteruitgang.
De kinderbijslag laat ik gemakshalve buiten beschouwing, aangezien de hoogte daarvan niet wordt beïnvloed door het basisinkomen. Momenteel bedraagt die ƒ 6,7 miljard, maar het “paarse” kabinet gaat erop bezuinigen.
Aan de ene kant past de kinderbijslag prima bij een basisinkomen, aan de andere kant is er iets voor te zeggen om de kinderbijslag zo laag vast te stellen, dat er geen stimulans tot het “nemen” van een kind van uitgaat.
Deze geldstroom van ƒ 135 miljard zou beleidsmatig onder het ministerie van Financiën moeten vallen en niet onder Sociale Zaken. Als dan ook nog de bovenminimale uitkeringen (WW, Ziektewet, pensioen en eventueel WAO) worden geïndividualiseerd of geprivatiseerd, kan het ministerie van Sociale Zaken worden opgeheven. Andere taken zoals werkgelegenheidsbeleid (niet effectief) kunnen worden opgeheven of bij Economische Zaken worden ondergebracht. Beleidsmatig onder Financiën wil niet zeggen dat Financiën dat geld ook zelf moet beheren. Waarschijnlijk kan het het beste in een apart fonds worden ondergebracht (net als de ambtenarenpensioenen). Dat verkleint de kans dat de staat een greep in de kas doet.
Alleen als door de sociale zekerheid de groei zou worden geremd, iets wat door sommige rechtse economen wordt beweerd, zou er sprake zijn van kosten. In feite doen de Europese verzorgingsstaten het economisch echt niet slechter dan de VS of Japan.
Het hele idee dat de sociale zekerheid iets “kost” en dat de staat daarvoor zoveel “opsoupeert” is kwaadaardige nonsens. Laten we ons even beperken tot de AOW. Stel dat er geen AOW was, dan zouden een heleboel oudere mensen afhankelijk zijn van hun kinderen. Deze toestand bestond in Nederland tot in de jaren vijftig en wie kent niet de schrijnende verhalen uit die tijd. Nog altijd is het zo, dat wie afhankelijk is van zijn familie, een grote kans loopt door die familie mishandeld te worden. (Zie bijv. Het Parool, 1 okt. 1994.) Of je oma nu in huis neemt of dat je AOW voor haar betaalt, in beide gevallen kost dat geld. “Ja, maar die AOW is veel duurder.”
Natuurlijk is die AOW duurder, maar dat komt doordat de AOW ervoor zorgt, dat iedere oudere gegarandeerd een bepaald minimum krijgt. De AOW en de bijstand leggen een vloer in het levenspeil waar niemand doorheen kan zakken. Als iedereen fatsoenlijk was, zou je daar geen verzorgingsstaat voor nodig hebben, en dan zouden de kosten in beide gevallen gelijk zijn. Goed beschouwd is het zelfs schandelijk om hier over “kosten” te gaan praten. Wat de AOW doet is de zorg voor ouderen collectiviseren, dat wil zeggen aan individuele gezinnen de macht ontnemen om op hun eigen oma of opa te bezuinigen. Een kwestie van beschaving. Een soortgelijk verhaal kun je voor de bijstand of voor de studiebeurzen houden.
Het is natuurlijk niet alléén een kwestie van fatsoen. Mensen die zelf op een minimuminkomen zitten, kúnnen daarvan geen in- of uitwonende opa of oma onderhouden. Om dat op te vangen, betalen de rijkere mensen wat meer premie. De AOW en de bijstand hebben dus een nivellerende werking, maar voor de samenleving als geheel maakt dit niets uit. Betaalde premies komen terug als ontvangen uitkeringen.
Tegenwoordig papegaaien journalisten elkaar voortdurend na dat de verzorgingsstaat mensen afhankelijk heeft gemaakt, maar je kunt duizend maal beter afhankelijk zijn van de staat dan van je familie of je buren. Kijk om je heen en neem met je eigen ogen waar: de verzorgingsstaat heeft ons geen afhankelijkheid, maar juist veel vrijheid gebracht. Laat je dus vooral niet in de luren leggen door de quasi-liberale bezuinigingspropaganda; in feite is de aanval op de sociale zekerheid een aanval op de vrijheid.
Zie mijn nota “Belastinghervorming is afschaffing”. Bij mij te verkrijgen door ƒ 10,- over te maken op postgiro 5051910 t.n.v. E. Voogd, Amsterdam, onder vermelding van “belastingnota”. Heel in het kort komt dit voorstel neer op afschaffing van het brutoloon. Het (huidige) verschil tussen bruto en netto moet nog steeds als belasting (en premie) worden opgebracht, maar niet meer door de loonontvangers, maar door de bedrijven, en niet meer op basis van arbeidsloon, maar op basis van omzet. Een bedrijf betaalt dus geen brutolonen meer ongeacht omzet, maar belasting op basis van omzet. Op die manier kan de sociale zekerheid de winsten nooit uithollen en dus geen negatieve invloed hebben op de economische groei (zie noot 28).
De regering wil de voetoverheveling nu afschaffen. Op zich een goede maatregel, maar zoals alles de laatste vijftien jaar wordt ook dit verpest door de bezuinigingen. Onder het mom van individualisering wordt hier aan ordinaire geldklopperij gedaan.
Het bedrag voor de AOW zal in de komende jaren sterk oplopen, maar daardoor wordt invoering van een basisinkomen alleen maar gemakkelijker. Dat betekent immers dat meer mensen al een basisinkomen hebben.
Een verschil is ook nog dat alle kortingen op uitkeringen (bijv. wegens bijverdiensten) vervallen. Het totaal daarvan is uit de statistieken niet op te maken, maar kan nooit veel meer dan 1 miljard zijn.
In het bestaande belastingstelsel worden sociale premies alleen geheven over de eerste belastingschijf. Een verschuiving van premies naar belastingen betekent dus dat de rijkeren iets meer gaan betalen en de armeren iets minder.
Hoewel het netto dus niets uitmaakt, verwachten sommigen van de hogere belastingtarieven toch negatieve effecten in de vorm van meer ontduiking. Dat is, dunkt me, een argument om de inkomstenbelasting af te schaffen en te vervangen door een bedrijvenbelasting. (Zie blz. 24).
Een basisinkomen alleen voor uitkeringstrekkers zou hooguit een tijdelijke maatregel kunnen zijn, een manier om het basisinkomen geleidelijk in te voeren. Wie eenmaal een basisinkomen heeft en weer gaat werken, “brengt dat basisinkomen in” als het ware; de werkgever mag het verrekenen met het loon, op voorwaarde dat de totale belasting- en premie-afdracht gelijk blijft. Een bezwaar hiervan is, dat het scheve ogen kan geven bij degenen die altijd gewoon hebben gewerkt, maar misschien kan dat weer worden omgezet in maatschappelijke druk om het basisinkomen voor iedereen in te voeren. Deze manier van doen vertoont veel overeenkomst met denkbeelden die o.a. worden bepleit door de econoom Bomhoff: geef iedere werkloze een “voucher”, een soort cheque, die hij bij een nieuwe werkgever kan inleveren. Dat zou dus eveneens scheve ogen geven.
In feite had dat al lang moeten gebeuren. Thomas Cool, voormalig medewerker van het CPB en oprichter van de politieke partij “Sociaal Liberaal Forum” en het bijbehorende wetenschappelijk bureau “Samuel van Houten Genootschap” (die beide uit nauwelijks meer dan hemzelf bestaan) is van mening dat de toename van de werkloosheid vooral komt door het achterblijven van de belastingvrije voet.
We lijken momenteel op weg te zijn naar de flexibele volcontinu maatschappij. Bedrijven proberen in drukke tijden meer personeel te hebben en meer uren te werken dan in slappe tijden, winkels moeten op andere tijden open zijn, werktijden worden individueler vastgesteld. Zo komen we af van het gedoe dat iedereen alles tegelijk wil doen: allemaal om 8 uur en 17 uur in de file, allemaal om 11 uur en 17.30 uur boodschappen doen, allemaal om 18 uur de warme hap op tafel. Het nadeel hiervan, eigenlijk het enige nadeel, is dat mensen die op allerlei verschillende tijden iets te doen hebben, grote moeite zullen krijgen om hun sociale contacten te organiseren. Dit nadeel verdwijnt, of wordt in elk geval een heel stuk kleiner, als iedereen korter gaat werken.
Arbeidstijdverkorting heeft ontegenzeggelijk bijgedragen tot het behoud van banen (zie blz 9). Als de algemene verkorting van de werkweek was doorgegaan na het bereiken van de 40-urige werkweek, hadden we nu misschien nog steeds volledige werkgelegenheid gehad. Als we nu de werkweek alsnog over de hele linie zouden verkorten, is het echter niet zeker dat daarmee de volledige werkgelegenheid terugkomt. Het kan namelijk ook zijn, dat daardoor de uitstoot van arbeid wordt versneld. Bovendien zou zo’n algemene arbeidstijdverkorting sommige branches, bijv. de verpleging, ernstig in de problemen brengen.
Hier wordt een zekere nivellering verondersteld. In plaats daarvan zou de arbeidsinkomensquote kunnen stijgen, wat niet de bedoeling is. Hierboven is al enige keren het voorstel ter sprake gekomen om de inkomstenbelasting af te schaffen en te vervangen door een omzetheffing voor bedrijven. Als dan tevens de lonen meer afhankelijk worden van de winsten, ligt de totale loonruimte vast. Als dan de laagste lonen relatief iets stijgen, moeten de hogere lonen iets verder dalen.
- Invoering van het basisinkomen,
- vervanging van de inkomstenbelasting door een bedrijvenbelasting,
- vrijere loonvorming, waarbij de lonen deels afhankelijk worden van de winst en
- een andere berekening van het nationaal inkomen (nauwkeuriger: het belastbaar nationaal inkomen), zodanig dat de ambtenarensalarissen daar geen deel meer van uitmaken.
Bij elkaar leveren die een situatie op die lijkt op de uit de wiskunde bekende vier vergelijkingen met vier onbekenden. De hoogte van het basisinkomen zal bijvoorbeeld afhankelijk worden van een nationaal inkomen, waarvan de hoogte mede door dat basisinkomen kan worden beïnvloed. Er zal bij de invoering dus echt wel iets fout gaan. De beste manier is waarschijnlijk om alles zoveel mogelijk budgettair neutraal te houden, dus om zoveel mogelijk uit te gaan van de huidige bedragen (of het gemiddelde daarvan over een reeks jaren).
De juiste percentages berekenen we dan achteraf wel. Daarnaast moet er een “Fonds schrijnende gevallen” komen, waaruit bedrijven en particulieren die er door een samenloop van omstandigheden erg op achteruit gaan, een vergoeding kunnen krijgen. Mocht daardoor het financieringstekort van de overheid tijdelijk groter worden, dan moet dat voor lief worden genomen.
Auteur: Drs. E. Voogd (Politicoloog)
Oorspronkelijke versie nov. 1993. Dit is de versie van 11 okt. 1995
Bron: http://www.sdnl.nl/basisinkomen.htm
Inhoud
- Ideëel en praktisch 2
- Recht op inkomen 5
- Terug naar de Middeleeuwen? 7
- Maatschappij van vrijheid 9
- Vangnet 11
- Zotheden van de sociale zekerheid 14
- Links-Rechts 16
- Hoogte van het basisinkomen 18
- Schrijnende gevallen 19
- Financiering 24
- Inkomensverschuivingen 24
- Korter werken 29
- Invoering 30
- Tot slot 32
- Noten 33