Toen de roep om basisinkomen verstomde, stond het denken niet stil (2006)

Reïnventing basic income
In 1998 vond ik het basisinkomen uit – om vervolgens te ontdekken dat die uitvinding al vele malen eerder gedaan was, veel beter beargumenteerd, op verschillende plaatsen en in verschillende periodes, door verschillende mannen en door Saar Boerlage.
Waarom moet het basisinkomen toch telkens opnieuw worden uitgevonden?
Misschien omdat de politiek er telkens in slaagt om het idee basisinkomen van de agenda af te voeren zonder er een beter alternatief voor in de plaats te stellen.
Eind jaren ‘90 was GroenLinks (met name het PPR-smaldeel) de partij die het idee vertaalde in een politiek voorstel: het voet-inkomen. Dit betrof echter zo’n gering geldbedrag, dat al gauw gezegd werd: op één voet kun je niet lopen.
Daarna zweeg de Nederlandse politiek over het basisinkomen (afgezien van wat losse flodders van onder meer D’66 en Gerrit Zalm).
Pas tien jaar later is er in de maatschappelijke discussies weer sprake van ‘basisinkomen’, maar daarbij wordt meestal iets anders bedoeld. Ging het aanvankelijk om een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedere volwassen burger, nu worden er beperkende voorwaarden gesteld.
Zo zegt een gezelschap uit werkgevers- en werknemerskring in het “Baliemanifest” dat de ontvanger van een basisuitkering beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt en moet “investeren” in zijn of haar employability.
En GroenLinks vindt nu zelfs dat een (gedeeltelijk) basinsinkomen alleen aan werkenden gegeven mag worden.
Zo gaat het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen de mist in. We kunnen pogen de mist te laten optrekken door de term ‘basisinkomen’ te vervangen door een minder beladen term, bij voorbeeld door de term “leefpremie” van Arjen Van Witteloostuijn. De mist is echter niet zozeer terminologisch alswel ideologisch van aard en zal pas optrekken als het basisinkomen niet alleen taalkundig maar ook politiek verduidelijkt wordt.
 
Ierland en België
In Ierland is in 2002 geprobeerd het basisinkomen politiek te verduidelijken: door een maatschappelijke discussie via een ‘green paper’. Maar uiteindelijk durfde de Ierse politiek het toch niet aan om het van alle kanten bediscussieerde voorstel – een basisinkomen met een vlaktaks van 42% – ter besluitvorming voor te leggen aan het parlement. Hoewel de Ierse discussie nauwelijks tegenargumenten tegen het basisinkomen had opgeleverd, was men toch erg beducht voor onvoorzienbare gevolgen.
Zulke gevolgen zullen er vast wel zijn, maar – denk ik dan – ook het afzien van een basisinkomen heeft onvoorzienbare gevolgen. En bovendien: je bent er zelf bij en je kunt dus passende maatregelen nemen al naar gelang het onvoorzienbare zich voordoet.
In België is een nieuwe politieke partij opgericht om het basisinkomen in te voeren: Vivant. Terwijl in Nederland de discussie stil viel werd het basisinkomen in België politiek bediscussieerd. Het Belgische commitment is naar Nederlandse maatstaven benijdenswaardig hoog, maar toch werd het basisinkomen ook in België tot nu toe geen politiek succes. Wat positief opvalt is dat in België de wetenschappelijke belangstelling voor het basisinkomen groter is dan in Nederland en dat er een soort natuurlijk experiment gaande is: de loterij ‘Win for life’. De winnaars krijgen een leven lang basisinkomen, wat wetenschappers de kans geeft om effecten van een basisinkomen op de levensloop empirisch te onderzoeken. Eén effect is de onderzoekers nu al duidelijk: basisinkomen maakt de mens niet lui.
Buiten Ierland en België was er in ontwikkelde landen weinig politieke discussie over het basisinkomen, in weerwil van af en toe een welkome bijdrage aan het maatschappelijk debat door een eigenzinnige wetenschapper (zoals de socioloog Ulrich Beck die basisinkomen verbond met het concept ‘risicosamenleving’)
 
Stom Nederland
In ons eigen land was het dus lang stil. Deels omdat de euvele gedachte aan arbeidsloos inkomen indruist tegen onze calvinistische inborst, en deels omdat de geregistreerde werkloosheid hier in vergelijking met andere landen erg laag was. Door de banengroei in de jaren ‘90 konden meer mensen een arbeidsinkomen verwerven – veel vrouwen ruilden het aanrecht in tegen betaald werk buitenshuis. In die situatie leek de terugkeer van volledige werkgelegenheid aanstaande en de komst van het basisinkomen een utopie.
In de eerste vijf jaar na 2000 was er echter geen banengroei maar banenkrimp. Tegen die achtergrond verbaast het niet dat de term basisinkomen weer opduikt, bij voorbeeld in het Baliemanifest.
Het echte onvoorwaardelijke basisinkomen komt onverwacht weer aan de orde als het Centraal Planbureau begin 2006 “Reinventing the Welfare State” publiceert.
Maar het politieke tij keert dan niet ten gunste van het basisinkomen. De variant van basisinkomen die het CPB doorrekende was wel een zuivere maar ook een onrealistische. Men wist niet dat meer realistische varianten intussen binnen de Vereniging basisinkomen in opmars waren (waarover straks meer). De CPB exercitie met basisinkomen had geen impact op de politiek. Het basisinkomen werd als volslagen onrealistisch weggezet. Nederland verkeerde bovendien in hoogconjunctuur: door de aantrekkende werkgelegenheid leek volledige werkgelegenheid binnen handbereik is. Deze waan is terug te lezen in de partijprogramma’s voor de Tweede Kamer verkiezingen 2006.
Het kan nog even duren alvorens de waan van de dag wegebt en het besef doordringt dat niet het basisinkomen maar de volledige werkgelegenheid een utopie is.
Zodra de hoogconjunctuur voorbij is kan pijnlijk duidelijk worden dat het in Nederland gekozen beleidsalternatief – vermenging van sociale zekerheid met arbeidsplicht – geen werkgelegenheid maar verlegenheid creëert.
 
Verlegenheid
Wat moeten we met het feit dat de Nationale Ombudsman op het gebied van de sociale zekerheid zoveel klachten van burgers noteert èn honoreert (meer dan op enig ander gebied)?
Wat moet de baanloze burger met een beschikbaarheidseis als de beschikbare banen er niet zijn? Nederland kent ruim 7 miljoen banen. Dus 3 miljoen te weinig voor de ruim 10 miljoen arbeidsgeschikten in de leeftijd 16-65 jaar.
Wat moet de werkgever met een overvloed van plichtmatige sollicitanten?
Hoe moeten burgers echt met elkaar samen leven als de werkende meerderheid de minderheid niet accepteert zoals ze is (baanloos) maar wil dwingen om deel te nemen aan betaald werk (dat er niet is)?
Met een basisinkomen kan Nederland zoveel beter. Dan kunnen werkende en baanloze burgers zonder verlegenheid met elkaar in gesprek gaan, meer oog voor elkaar krijgen, meer oog voor de vraag op welke manieren ieder zijn tijd besteedt en hoe zinvol die manieren zijn – los van de vraag of de tijdsbesteding loon oplevert. Dan kan de stigmatiserende tweedeling tussen werkenden en baanlozen verdwijnen.
 
Belastingdienst onze vriend
De haalbaarheid van het basisinkomen is intussen iets toegenomen. Het concept negatieve inkomstenbelasting wint veld. Het is nu een geaccepteerd idee dat de belastingdienst het basisinkomen kan verrekenen met de inkomstenbelasting en vervolgens kan uitkeren voor zover de verschuldigde belasting minder is dan het basisinkomen.
Toen ik in 1999 bij de vereniging kwam sprak ik argeloos van een ‘basisuitkering’. Die term werd mij niet in dank afgenomen. Ik wist niet dat de term eerder in de vakbeweging was gebruikt om een voorwaardelijk basisinkomen te bepleiten. Mijn pleidooi betrof echter een onvoorwaardelijk basisinkomen (met mogelijk daarbovenop voorwaardelijk aanvullend inkomen). Als de belastingdienst (in de Staat van de Eenvoud) dit onvoorwaardelijke basisinkomen uitkeert is er niets op tegen om het een basisuitkering te noemen.
Deze discussie duurde niet lang. Het verschil tussen bestaande uitkeringen en basisinkomen werd beter bespreekbaar, mede dankzij de visie van Evert Voogd. Hij beschrijft het basisinkomen consequent als een praktische manier om de onderkant van het inkomensgebouw in de samenleving in te richten, zonder dat er aan de bovenkant ook maar iets zou hoeven te veranderen.
In de brochure “Basisinkomen, goed voor de mèns” pakt onze vereniging dit op door de volgende formulering: “Een basisinkomen is een vast (maand)inkomen, dat de overheid verstrekt of garandeert zonder daar voorwaarden bij te stellen.”.
De formulering impliceert dat het basisinkomen nu ook opgevat kan worden als “targeted”, namelijk feitelijk alleen bestemd voor degenen die geen ander inkomen hebben.
Deze vernieuwing in ons denken hebben we onvoldoende uitgedragen. Het CPB wist van niets en heeft de targeted variant niet doorgerekend. Jammer, want dat zou best kunnen. Ik geef een voorzet:
 
Basisinkomen betaalbaar
Een basisinkomen van € 600 per maand in Nederland is financieel haalbaar. Het merendeel van de basisinkomens betreft slechts het administreren van een component in het arbeidsinkomen. Dit kost de overheid niets. Alleen het targeted basisinkomen dat de belastingdienst uitkeert kost de overheid geld: naar schatting enige tientallen miljarden.
Het merendeel hiervan wordt terugverdiend. Met name de studiefinanciering, de bijstand, de individuele huursubsidie, de treinkortingen voor senioren en studenten, de zorgtoeslag en de algemene heffingskorting zullen (grotendeels) verdwijnen. AOW, WW en WIA worden verlaagd met € 600, zodat basisinkomen + verlaagde AOW/WW /WIA gelijk is aan het huidige uitkeringsniveau. De bureaucratiekosten zullen veel lager zijn dan in de huidige stelsels van zorg en zekerheid, huursubsidie en studiefinanciering het geval is. IB-groep, CWI en UWV worden opgedoekt. De verlaagde WW en WIA worden aan de sociale partners overgelaten.
Resteert een paar miljard euro extra overheidsuitgaven. Waarschijnlijk hooguit 10 miljard. Hierbij is al rekening gehouden met aanzuigende werking binnen Nederland – mensen die rottig (parttime of fulltime) werk inruilen voor een arbeidsloos basisinkomen. Vermeden moet worden dat een Nederlands basisinkomen ook buitenlanders aanzuigt. Geëist mag worden dat buitenlanders eerst een x-tal jaren legaal in Nederland verblijven voordat ze recht op basisinkomen krijgen.
Er zijn 2 redenen waarom (in weerwil van het vele terugverdienen en bezuinigen) per saldo de overheidsuitgaven toch nog een paar miljard stijgen. Ten eerste: het basisinkomen gaat straks ook naar ruim een miljoen Nederlanders (veelal vrouwen) die nu én geen arbeidsinkomen én geen uitkering ontvangen. Ten tweede: het basisinkomen is leefvorm-onafhankelijk en vergt dus in meerpersoonshuishoudens meer belastinggeld. Samenwonenden krijgen namelijk (anders dan in de huidige sociale zekerheid) ieder het bedrag van een alleenstaande. Het schaalvoordeel van samenwonen dat de overheid nu nog incasseert wordt bij een geïndividualiseerd basisinkomen een premie voor de samenwonenden zelf.
 
Stigmatisering (“aanrechtsubsidie”)
Binnen de Vbi is de targeted variant overigens niet onomstreden. De vrees bestaat dat ontvangers van een targeted basisinkomen maatschappelijk gestigmatiseerd raken.
Die vrees is niet ongegrond, maar laten we wel beseffen dat deze stigmatisering niet veroorzaakt wordt door het targeted basisinkomen als zodanig, maar door de negatieve betekenis die de samenleving eraan kan hechten. (Ook bij een niet-targeted basisinkomen kan stigmatisering bestaan, bij voorbeeld als belastingbetalers neerkijken op mensen die geen belasting betalen. Wederkerig respect tussen werkende burgers en baanloze burgers is los van welke variant basisinkomen dan ook een grote opgave – eigen aan het samenleven in een hoog ontwikkelde maatschappij).
De jarenlange stilte rond basisinkomen in Nederland neemt niet weg dat ons belastingsysteem intussen toch belangrijke stappen in de richting van het basisinkomen heeft gezet. Zie met name de invoering van de algemene heffingskorting: een arbeidsloos inkomentje (alhoewel niet onvoorwaardelijk: er moet een fiscale partner in het huishouden zijn).
Onze vereniging noemde dit een begin van basisinkomen in Nederland. Helaas lijkt dit perspectief aan de huidige politiek niet besteed: sommige partijen doen de algemene heffingskorting nu smalend af als “aanrechtsubsidie”. De SER spreekt over individualisering van de algemene heffingskorting. Dat zou mooi zijn als het de bedoeling zou zijn om ook aan alleenstaanden de algemene heffingskorting te geven. Helaas, in werkelijkheid zal de bedoeling zijn om in verhullend taalgebruik stiekem de algemene heffingskorting onderuit te halen.
 
Klerezooi biedt nieuwe kans
De belastingdienst gaat intussen stug door met het leuker maken van financiën: sommige burgers houden of krijgen belastingkorting zoals de hypotheekrenteaftrek en andere burgers houden of krijgen toeslagen uitbetaald zoals huursubsidies, zorgtoeslagen en bijdragen voor kinderopvang.
Maar echt leuk wordt het niet. De voorwaarden waaronder zulke kortingen en toeslagen gegeven worden gaan gepaard met ergerniswekkende rompslomp: gedetailleerde voorschriften; overgangsregelingen; formulieren; mutaties; partnertoetsen; controle op inkomen en vermogen; onrendabele fraudebestrijding; veelvuldige inbreuken op privacy; overschrijding van termijnen; vermijding van direct persoonlijk contact; onnodig formalisme en veel bezwaarschriften, juridische procedures; enz.
Het maatschappelijk ongenoegen over dit soort bureaucratie neemt toe en lijkt nu zelfs bij de politiek enig gehoor te vinden.
Dit is hoopgevend voor de kansen om het basisinkomen in de nabije toekomst op de politieke agenda te krijgen. Er bestaat immers geen betere manier om een hoop bureaucratische klerezooi overboord te zetten dan de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen.
 
Eerste publicate bij Verenging Basisinkomen (NL) November 2006

Auteur: Michiel van Hasselt