Nietsdoen of doen waar je zin in hebt en niet omdat je moet – dat is een van de oudste en meest begerenswaardige doelen van de mensheid. Wij werken er hard aan om die behoefte te onderdrukken. “Wie het werk kent en niet wegrent, is gek.” Eeuwige fundamentele waarheid, vinden Kwik, Kwek & Kwak, helden uit Walt Disney’s stripverhalen over Donald Duck.
Zo begint een artikel van Wolf Lotter, gepubliceerd op de website van Brand Eins, een Duits magazine, augustus 2012 – Speerpunt: Ledigheid. Het is een uitleg over hoe lastig het is om nietsdoen tot kunst te verheffen.
“Tegen een basisinkomen hoor je altijd hetzelfde argument: dat kan men toch moreel gezien niet vragen van de werkenden dat anderen worden betaald om niets te doen. Wat men niet zegt, is dat de werkenden voor deze moraal zeer veel meer geld moeten uitgeven dan voor een open overdracht.”
Hieronder een samenvatting van de speerpunten van het artikel.
1. Eerste klas
De zin van het leven is in werkelijkheid een grap – een oude zelfs. Je kreeg haar te horen in landen die zichzelf socialistisch noemden, maar in feite dictaturen waren, waar over dingen die niet waar konden zijn, niet eens gepraat werd. Werkloosheid bijvoorbeeld.
… Wij, communisten, reizen toch in de klas van de arbeiders, in de derde klas?” Lenin draait zich om, kijkt de functionaris met een ernstige blik strak aan, schudt zijn hoofd en antwoordt: “Dan heb je er niets van begrepen, kameraad. Bij de revolutie gaat het erom dat uiteindelijk iedereen eerste klas rijdt.”
2. Slaap is alleen voor idioten
Overal heerst wat de socioloog Max Weber als het wezenskenmerk van de moderne wereld beschouwde, de ‘Protestantse ethiek’, die zijn stempel vooral heeft gedrukt op het industriële tijdperk.
3. Wie denkt, doet niets
Maar luieren – dat wilde toch ook altijd zeggen, doen wat je wilt doen, wat je graag doet en wat belangrijk en leerzaam voor je is? Met ledigheid wordt steeds de tijd bedoeld die je voor jezelf neemt, om iets op touw te zetten, om na te denken, om nieuwe dingen te ontdekken, een speelplaats voor mens en geest. Het woord school betekende in het oude Griekenland ledigheid en luieren.
4. Uit het leven van een nietsnut
…al tientallen jaren wordt intellectuele arbeid die niet meer doelgebonden is, of liever gezegd doet alsof het zo zou zijn – niet meer gewaardeerd. Kunstenaars en filosofen, van wie de mogelijkheden van hun producten vaak pas door afnemers doorontwikkeld worden en waarvan de waarde niet zo simpel uitgerekend kan worden als een product op de markt, zijn de eersten die als nietsnutten in diskrediet gebracht zullen worden, als ze alleen hun kunst blijven maken. Alles moet een duidelijk doel hebben.
5. Het recht op werk
Fourier’s “recht op werk” beschrijft de stemming in de maatschappij tot op de dag van vandaag. Die “daarboven” geven “die daar beneden” werk. Om eerste klas, het recht om te doen wat je wilt, gaat het daarbij niet. Het gaat om een beetje deelname en om het ophouden van de schijn. Als er geen werk meer is of niet verschaft kan worden dan wordt het eng. Dan wankelt met de op arbeid gebaseerde maatschappij ook de macht.
6. Lof der Ledigheid
Russell vraagt in zijn korte essay niet om meer werk voor iedereen, maar om een nieuwe manier van denken: de “Lof der Ledigheid”, aldus de titel van de tekst, schopt met betov
erende logica tegen de arbeidsdrift van onze cultuur aan.
7. Veroordeeld tot nietsdoen
Wat de oude adel van kindsbeen af leerde, daar ontbreekt het aan bij de op prestatie georiënteerde managers. Men mist gewoon een cultuur van nietsdoen.
De kapitalistische nouveaux riches in de VS in de late 19e eeuw leden aan hun ledigheid. Thorstein Veblen’s grandioze zedenstudie ‘De theorie van de vrijgestelde klasse’ leert ons hoe vermoeiend de kunst van het nietsdoen is [10]. De nieuwe rijken proberen het door de oude Europese aristocratie te imiteren: converseren, het houden van salons, geven van diners, piano spelen, kunst verzamelen, babbelen over kunst – en vooral “demonstratief consumeren”, om hun rijkdom te tonen.
8. Vreugde door vrije tijd
Er zijn middengroepen, een bovenlaag, een diversiteit die in een werkelijkheid leeft waarin consumptie en vrijetijdsbesteding net zo belangrijk zijn als productie en het werkende bestaan. “Alles waar zij plezier aan beleven vinden zij in hun vrije tijd” – deze zin klinkt bij Russell nog onschuldig idyllisch. Er nadert een arbeidersfamilie tijdens het gemeenschappelijke zondagsuitje. Men gunt zich immers verder niets. Tegenwoordig zijn er echter bierfeesten, kookshows, videogames, tattoes, winkelcentra – of iets eleganter geformuleerd “opvallende consumptie”. Die is nu bijna uitgegroeid tot de dominante cultuur van de lagere klassen. Daar zijn nog slimme mensen die zich niet schuldig voelen als ze niets doen, een klasse die in de vrijetijd en van een goed gesprek kan genieten.
9. Ledigheid heeft een plan nodig
‘Je leven is te waardevol om het te besteden aan werk’ Tijd voor “de rest van je leven” – dat is een van zijn doelen (van Kitz): “Iedereen praat over de passie waarmee je je werk zou moeten doen. Waarom eigenlijk? Wie rustig doorwerkt, behaalt meestal de beste resultaten – en heeft meer tijd voor andere dingen.
10. Dolce far niente
Het tijdperk van ledigheid heeft geen behoefte aan sociale romantiek, wel aan koele analyse – een van de vele tegenstrijdigheden in onze cultuur. Dat is een serieuze zaak, een moeilijke opgave. Want het vereist een nieuwe relatie uitgerekend met de deugd waarmee onze cultuur zich het meest identificeert: vlijt. En de vraag is ook of we geld moeten krijgen van de overheid om niets te doen. Sinds lange tijd zijn bijna overal uitkeringen gekoppeld aan de bereidheid om te werken. Bij het thema “geld voor ledigheid,” houdt de vrolijkheid op. Je kan het Italiaanse dolce far niente op vakantie waarderen of bij de Franse buren genieten van het savoir-vivre. In het dagelijks leven is dit toch enigszins anders. Wij zijn druk bezig. De anderen zijn lui. Nu wil iedereen ons geld.
… “Tegen een basisinkomen hoor je altijd hetzelfde argument: dat kan men toch moreel gezien niet vragen van de werkenden dat anderen worden betaald om niets te doen. Wat men niet zegt, is dat de werkenden voor deze moraal zeer veel meer geld moeten uitgeven dan voor een open overdracht.”
11. Wij noemen het leven
De waarheid is revolutionair, de werkelijkheid een klucht. Maar de clou is nog niet verteld. De eerste klas, het recht om in ieder geval over het grootste deel van zijn leven zelf en zonder dwang te beschikken, die komt door de achterdeur, zachtjes, langzaam, stap voor stap. “We kunnen het arbeidsethos niet van de ene op de andere dag afschaffen”, zegt Georg Vobruba. “Maar we kunnen leren om slimmer met werk om te gaan. We kunnen beginnen ons met onszelf te identificeren en niet alleen met wat wij moeten doen.” Dat klinkt niet naar revolutionair drama en is misschien alleen al daarom een eerste klas idee. Misschien kunnen we een beetje vrije tijd nemen om er over na te denken.
De een noemt het werk, de ander leven.
Het gehele stuk in een vertaling van Florie Barnhoorn is te vinden op http://vrijheidmaaktarbeid.nl/index.php/het-nut-van-nietsdoen. Hier vind je ook links naar bronnen en naar het originele stuk.