Rutger Bregman schreef in de volkskrant van 11 augustus een stuk over vader en zoon Skidelsky die pleiten in de geest van hun held Keynes voor een nuchter gemeenschapsdenken als alternatief voor onze verslaving aan economische groei. Het stuk is te vinden op de abonneesite van vk.nl, maar wij hebben toestemming om dit hier integraal te publiceren.
Afkicken van onze obsessie met groei
Vader en zoon Skidelsky pleiten in de geest van hun held Keynes voor een nuchter gemeenschapsdenken als alternatief voor onze verslaving aan economische groei.Vijftien uur werken per week. Dat klinkt goed, nietwaar? Een van de grootste economen van de twintigste eeuw, John Maynard Keynes, voorspelde het in 1930. In een klein essay van slechts 12 kantjes, getiteld ‘Economische mogelijkheden voor onze kleinkinderen’, legde hij uit hoe het tegen 2030 zover zou zijn. Zijn redenering was eenvoudig: het kapitalisme maakt ons steeds rijker, waardoor we steeds minder hoeven te werken om onze behoeftes te bevredigen.
Het lijkt zo logisch, maar helaas heeft het niet zo mogen zijn: hoewel we nog rijker zijn dan Keynes voorspelde, zijn we nauwelijks minder gaan werken. Hij had zich namelijk op een enkele kwestie verkeken: de menselijke natuur. Robert en Edward Skidelsky betogen in How Much is Enough? dat onze potentiële behoeftes oneindig zijn en het moderne kapitalisme daarop inspeelt.
Keynes zag het kapitalisme als een noodzakelijk kwaad: ‘Nog honderd jaar moeten we doen alsof goed slecht is en slecht goed; want slecht is nuttig en goed niet.’ Economische groei zou op den duur niet meer nodig zijn, want over honderd jaar zouden al onze behoeftes zijn bevredigd. Maar de diagnose van de Skidelsky’s is hard: ‘Kapitalisme heeft geen spontane neiging om in iets nobelers te evolueren.’ Het einde van de groeiobsessie zullen we zelf moeten realiseren.
Juist daarom is het zo ironisch dat de Skidelsky’s al in hun inleiding in dezelfde val kieperen als Keynes in 1930. Ze schrijven dat, nu de crisis zo hard heeft toegeslagen, we nog heel even moeten doorgroeien om onze schulden te kunnen afbetalen. ‘Zo is onze economie nu eenmaal ingericht’, aldus vader en zoon Skidelsky. Marx schreef 150 jaar geleden al dat het kapitalisme zich na iedere crisis verder doorzet. Nog even groeien, zeggen de Skidelsky’s, en dan gaan we echt nadenken over de zin van het leven. Het is als de verslaafde die nog één sigaretje wil, de obesitaspatiënt die belooft dat dit echt zijn allerlaatste chocolaatje is.
Welke aanpak zou Keynes adviseren in onze situatie van crisis? Contracyclisch investeren natuurlijk, om op die manier een ‘groeiagenda’ te realiseren. Want of investeren of bezuinigen nu het panacee is, daar zijn de meeste politici het over eens: we moeten groeien, groeien, groeien (de Partij voor de Dieren is in Nederland de enige uitzondering). De socioloog Willem Schinkel merkte onlangs op in de Volkskrant dat zelfs Roemer, van de Socialistische Partij, deze fixatie kent. Bij Nieuwsuur zei hij letterlijk tegen Pechtold: ‘We willen allebei hetzelfde, we willen allebei dat die economie zo snel mogelijk weer op gang komt.’ De taart moet eerst groter worden voordat we hem in eerlijke stukken mogen snijden.
Kritiek op zulk ‘economisme’ is al een tijdje in de mode. Groei maakt ons niet gelukkiger en zal op ecologische grenzen stuiten, zo luiden de veelgehoorde bezwaren. In de woorden van de econoom Kenneth Boulding: ‘Iedereen die gelooft dat exponentiële groei eindeloos door kan gaan in een eindige wereld is ofwel een waanzinnige, ofwel een econoom.’ Maar het bezwaar van de Skidelsky’s gaat dieper: los van de vraag of geld nu gelukkig maakt, en los van wat het met ons milieu doet – uiteindelijk is grenzeloze groei zinloos.
Is er een alternatief? Jazeker, zeggen de auteurs. Wij leven namelijk in de allereerste beschaving die het vergaren van rijkdom als een doel op zichzelf beschouwt. Iedere notie van ‘het algemeen belang’ of ‘het goede leven’ is voor ons irrelevant geworden. Ongeremde markten hebben vooral in Engeland en de Verenigde Staten de kloof tussen arm en rijk doen groeien. Die kloof maakt het steeds moeilijker om elkaar te zien als burgers die een gemeenschappelijk leven delen.
Wat dat betreft komt Nederland het dichtste in de buurt van het keynesiaanse paradijs. Onze rijkste 1 procent bezat in 1980 nog 6 procent van het nationale inkomen, inmiddels is dat 5 procent. De landen die grotendeels trouw zijn gebleven aan het keynesiaanse model, zoals Zweden, Denemarken, Noorwegen en Nederland, hebben niet alleen een lage inkomensongelijkheid, maar ook een korte werkweek. Met 34 uur heeft Nederland zelfs de kortste werkweek ter wereld.
Toch komen we nog niet in de buurt van het 15-urige paradijs waar Keynes over droomde. De Skidelsky’s doen daarom voorstellen over hoe we het op hol geslagen consumentisme kunnen intomen, zoals een basisinkomen, een progressieve consumptiebelasting en strengere regels voor reclame. Of dat zal helpen weet ik niet. Maar één ding maakt dit boek wel duidelijk: de wetten van de markt hebben ons rijker gemaakt dan ooit tevoren, maar in geestelijk opzicht staan we zwaar in het rood.
How Much Is Enough? is een intelligente kritiek op de moderne groeiobsessie en een nuchter pleidooi voor gemeenschapsdenken – niet overbodig in een tijdperk waarin er nauwelijks politici zijn die de gezondheid van de natie niet in termen van de economische groei en het gevreesde begrotingstekort zien. Niet iedereen zal voelen voor de oplossingen die de Skidelsky’s aandragen vanuit de katholieke sociale filosofie. Maar een soort van religieuze impuls zal toch nodig zijn om met onze moderne religie – noem het kapitalisme, noem het neoliberalisme, noem het geldzucht – af te rekenen.
Rutger Bregman, vk.nl
Robert Skidelsky & Edward Skidelsky: How Much Is Enough?
Allen Lane; 247 pagina’s; €24,99.ISBN 978 1 846 14448 6.
De Volskrkant geeft toestemming om de tekst van Rutger Bregman Afkicken-van-onze-obsessie-met-groei, publicatie zaterdag 11 augustus 2012, integraal te publiceren op de website van basisinkomen.nl. Bronvermelding is uiteraard verplicht.