Loon zonder werk – op wat voor voorwaarden zullen we werkloos zijn?

red pepperBoekbespreking  “Revolution by Point Zero” van Silvia Federici en “Het probleem met werk” van Kathi Weeks, door Nicholas Beuret

Het is niet langer een kwestie van de afwezigheid van werk. De vraag is: op wat voor voorwaarden zullen we werkloos zijn? De financiële crisis heeft miljoenen zonder werk gemaakt en vernietigd de toekomstige mogelijkheid van fatsoenlijk werk voor miljoenen. Veel, zo niet de meeste, van de werklozen en werkzoekenden zijn vrouw. Met de TUC[1] oproep voor ‘Een toekomst die werkt’ als recente opdracht, is de publicatie van twee boeken die aandacht besteden aan de erfenis van de feministische en anti-werk tradities, zoals “Wages for Housework’ [2] welkom. 

Silvia Federici is een schrijver en militant die mede-oprichter is van het International Feminist Collective, die de internationale campagne “Loon voor Huishoudelijk werk” startte.  Kathi Weeks is een universitair hoofddocent van vrouwenstudies aan de Duke University. Dienovereenkomstig verschillen  hun boeken in stijl en aanpak, maar beide ontwikkelen aspecten van kritiek op werk en de centrale rol die reproductie moet spelen in de transformatie van ons leven.

 Revolution by Point Zero is een bewerkte verzameling van het werk van Federici, waaronder enkele van de vroegste Wages for Housework teksten; essays verkennen over de ‘oorlog tegen vrouwen’, die zij beweert het kapitalisme hebben geschapen in zowel de voor-historische als ook de huidige omstandigheden, en essays die de grenzen van de zorg en de rol van de gemeenschap verkennen. Federici heeft  tientallen jaren aan al deze kwesties gewerkt, met name in Caliban and the Witch [3]. 

In deze bewerkte verzameling vallen een aantal belangrijke analytische hoogtepunten op. Het eerste is het inzicht dat onbetaalde werk – thuis en de koloniën – de basis van het kapitalisme is. Een campagne tegen onbetaalde arbeid, zoals de strijd tegen koloniale overheersing, was (en is nog steeds) van cruciaal belang om ‘processen van kapitaalaccumulatie te breken’. 

Het tweede inzicht  is de denaturalisatie van genderrollen: het feit dat huishoudelijk werk niet ‘van nature’ het werk van vrouwen is, maar zich ontpopt als een genaturaliseerde sociale rol op hetzelfde moment als (mannelijke) loonarbeid. Zowel de huisvrouw als de werknemer  zijn opgevoerde kapitalistische sociale rollen. 

Het derde, en misschien wel het belangrijkste voor de huidige feministische bewegingen, is dat loonarbeid heeft nagelaten om vrouwen te bevrijden. Federici stelt dat de bevrijding is niet te vinden is in het weigeren van ofwel reproductieve arbeid of loonarbeid, maar in de radicale transformatie van beide. 

Het laatst  inzicht watt we nodig hebben is, wat Federici omschrijft als “the commons” (de gemeenschap) als middel om niet-kapitalistische vormen van collectieve reproductie te creëren. Commons zijn geen vervanging voor strijd over het loon, maar een noodzakelijke aanvulling. Dit inzicht heeft het recente werk van Federici in sociale bewegingen in de US geïnspireerd , het bouwen van wat ‘communities of care’ of  ‘zichzelf reproducerende bewegingen’ genoemd  worden en biedt een inspirerend uitgangspunt voor post-Occupy strategisering. 

Kathi Weeks begint “The Problem with Work” met een zich richten op de alomtegenwoordigheid van het arbeidsethos en de centrale rol van werk bij kapitalisten en anti-kapitalisten gelijk. Haar eerste zorg is om te laten zien hoe de noodzaak om ‘productief te zijn’  de mogelijkheden van revolutionaire bewegingen beperkt. Ze ziet onze verbeelding gevangen genomen worden door een bepaald begrip van wat economisch en ethisch waardevol is.  Ze laat overtuigend zien hoe een dwingende noodzaak om productief te zijn, op het werk, thuis, op school en in het leven in het algemeen (‘Vijf Top Tips voor Productieve Dating Profielen! ‘), centraal staat in de manier waarop het kapitalisme niet alleen ons samenbrengt om  te werken, maar maakt dat we graag willen aan het werk gezet te worden. We denken dat het werk goed en rechtvaardig is, en als we ons een andere wereld, zelfs een ‘post-revolutionaire wereld voorstellen, dat we dan denken aan een wereld  met werk. Weeks stelt dat we uit de greep moeten raken dat werk heeft op onze verbeelding. Ze roept op tot ‘concreet utopisme‘ -. Een perspectief dat uitgaat van wat nu mogelijk is, ook al lijkt het misschien onmogelijk.

 Vanaf de mogelijke utopische aspecten van het heden, gaat Weeks, in dezelfde geest als Federici, vragen om een re-centering van de strijd rond ons dagelijks leven tegen werk. Voor weeks, dit gaat uit van twee gekoppelde eisen.

De eerste eis is een basisinkomen, los van eventuele ‘productieve activiteit’. Het idee is niet om onbetaalde arbeid te waarderen als een vorm van werk, of de economische waarde van de dagelijks reproductiehandelingen te herkennen, maar om een leven buiten loonarbeid in te schakelen.Voor neoliberale klassestrijders als David Cameron[4],  is het  juist het ontbreken van het verband tussen inkomen en loon, dat te vinden is in aspecten van de sociale voorzieningen zoals  het NHS[5]( nationaal ziektekostenprogramma in UK) en de sociale uitkeringen, die het primaire doel van de recente bezuinigingen zijn.

De tweede eis is de vraag  naar kortere werktijden zonder een verlaging van de lonen. Zonder vrije tijd om anders te leven als met loonarbeid  is er geen mogelijkheid voor het creëren van een andere wereld. Revolutionaire bewegingen en momenten hebben tijd nodig en het is juist de vraag wat te doen met die tijd, de vraag hoe  anders te leven en te (re) produceren, dat de kern die beide boeken raakt.

Noten