Berekeningen van Centraal Planbureau gaan uit van illusoire uitgangspunten (2010)

“CPB toont wat partijen écht willen”, kopt de voorpagina van NRC op 20 mei, geïllustreerd met staafdiagrammen, die eigenlijk meteen al laten zien dat het CPB-verhaal niet kan kloppen. Het eerste diagram toont de uiteenlopende mate waarin negen politieke partijen het overheidstekort zouden reduceren. Een divers beeld dat enige gelijkenis vertoont met wat het derde diagram laat zien: hoeveel vooruitgang in werkgelegenheid de negen partijen zouden bewerkstelligen. Die gelijkenis is niet verwonderlijk, want de reductie van het overheidstekort geschiedt in het CPB modeldenken grotendeels door middel van banengroei. 

Beide diagrammen sporen echter niet met diagram 2, dat aangeeft wat de plannen van de partijen betekenen voor de koopkracht en de winst in Nederland: een achteruitgang over de hele linie (met uitzondering van ietsje koopkrachtstijging bij SP en ietsje winststijging bij het CDA).

Als koopkracht en winsten over de hele linie dalen, krimpen de afzetmarkten van bedrijven. Dan krimpt dus ook de werkgelegenheid in de bedrijven.

Maar hoe kan het CPB dan toch banengroei voorspellen? (de staven in diagram 3 tonen maar liefst 1 tot 5 % banengroei, met een top voor de VVD: vier honderdduizend banen erbij. Alleen SP en PVV doen niet mee in de gedroomde banengroei). Het CPB kan deze banengroei voorspellen omdat het drie aannames hanteert die niet aannemelijk zijn:

1. meer arbeidsaanbod leidt tot meer banen (maar: werkgevers creëren toch geen banen omdat meer mensen werk zoeken?)

2. minder ontslagbescherming leidt per saldo tot meer banen (maar het omgekeerde is waarschijnlijker – zal ik zo toelichten)

3. als meer mensen met handicap/ met ouderdom/met opvoedelingen aan het werk moeten (blijven) blijft de arbeidsproductiviteit gemiddeld gelijk. ( maar wie niet intrinsiek gemotiveerd werkt is meestal minder productief.)

Volgens het CPB leidt minder ontslagbescherming tot meer banen. Werkgevers zouden meer mensen aannemen als zij hen daarna makkelijk kunnen ontslaan. Als het CPB of de politiek meent dat minder ontslagbescherming tot meer banen leidt komt dit de werkgevers goed uit. Zij zullen niet gauw toegeven dat het onzin is. Flexibilisering van de arbeidsmarkt is een respectabel klinkende noemer waaronder de beleidsoptie minder ontslagbescherming gerangschikt wordt. De politiek ter rechterzijde is er dol op. De nuchterheid komt in dit geval van links. Vakbonden en linkse partijen zien onder ogen dat minder ontslagbescherming allereerst leidt tot méér ontslagen. Wel erkent men dat vervolgens ook het aannemen van mensen en het creëren van nieuwe banen makkelijker kan worden. Daarmee zegt men nog niet dat er meer banen bijkomen dan er verdwijnen. Minder ontslagbescherming betekent vooral dat mensen vaker van baan zullen wisselen (meer arbeidsmobiliteit). Dit levert per saldo geen banengroei op. Integendeel, naarmate banen vaker vacant komen zal de werkgever vaker nadenken over de vraag of de betreffende baan noodzakelijk gehandhaafd moet worden. Schrappen van de baan, cq reorganisatie van taken in banen om arbeid te besparen, kan een betere optie zijn. Per saldo kan de voorgestelde vermindering van ontslagbescherming de arbeidsparticipatie iets doen afnemen (terwijl de arbeidsproductiviteit iets toeneemt.)

Banengroei: droom of werkelijkheid?
Wat hier ter discussie staat is niet het hanteren van aannames op zich, maar de aannemelijkheid van drie specifieke aannames waarop de Nederlandse politiek een toekomstdroom baseert: banengroei. 

In feite is er banenkrimp. In 2009 gingen in Nederland ca 150.000 banen verloren en in 2010 zal dat niet anders zijn. De arbeidsparticipatie ontwikkelt zich neerwaarts. De “netto arbeidsparticipatiegraad” (geeft aan welk percentage van alle 16-65 jarigen, minstens 12 uur per week betaald werkt) daalt in Nederland sinds 2008, het historisch hoogtepunt, van 68% naar 67% in 2009, en verder omlaag in 2010 en daarna). Nuchter bezien is 67% nog steeds hoog; de netto arbeidsparticipatiegraad was in 1970, 1980, 1990 en 2000 respectievelijk 59%, 52%, 55% en 65%. Waarschijnlijk zal onze netto arbeidsparticipatie altijd minder dan 70% zijn.

Maar de politiek wil de netto arbeidsparticipatie opkrikken naar 80%. Parlement, regering, sociale partners, commissie Bakker en vele anderen committeerden zich hieraan. Dat was nog vóór het begin van de crisis in 2008, maar ook nu, twee jaar later, droomt de politiek nog steeds van “substantiële verhoging van de arbeidsparticipatie”. Heroverwegingsvoorstellen ter zake van arbeidsmarkt en sociale zekerheid staan er bol van.

CPB en politiek onderschatten niet alleen het toekomstig financieringstekort maar ontberen ook de nodige visie op het toekomstig samen leven van werkende en baanloze Nederlanders. Het ware beter als het CPB een alternatieve doorrekening zou maken uitgaande van voorzichtige aannames: het banengroei-effect van meer arbeidsaanbod en van minder ontslagbescherming is nihil; als de arbeidsparticipatie onder druk toeneemt daalt de arbeidsproductiviteit. Het verschil met de huidige doorrekening zal dan duidelijk maken hoezeer het CPB en de politiek zich rijk rekenen.

Nuchtere Nederlanders laten zich op 9 juni niet leiden door verkeerd in kaart gebrachte keuzes.

Auteur: Michiel van Hasselt, Utrecht, 30 mei 2010