Groenlinks gaat voor ‘lichte plicht’ als voorwaarde voor basisinkomen

Naar een minder vrijblijvend basisinkomen
Een antwoord aan Simon Otjes en Jan Hoek, Door Dick Pels Directeur van Bureau de Helling en Femke Roosma Promovendus aan de Universiteit van Tilburg en duoraadslid voor GroenLinks in de gemeenteraad van Amsterdam. Schrijvers van het boek “Vrijzinnig Paternalisme”

De sociaal-liberale en de vrijzinnig-paternalistische verdediging van het basisinkomen gaan een eind gelijk op. Maar om het een moreel-politiek draagvlak te geven is het belangrijk om een bepaalde wederkerigheid in te bouwen.

Cartoon: Barbara Stok
Cartoon: Barbara Stok

Simon Otjes bekritiseert vanuit een links-libertair startpunt de vrijzinnig-paternalistische invalshoek die wij hebben gekozen ter verdediging van het basisinkomen in ons hoofdstuk ‘Werk, sociale zekerheid en het goede leven’ uit het boek Vrijzinnig Paternalisme. Hij signaleert terecht dat zowel het vrijzinnig paternalisme als de revival van het basisinkomen een nieuwe wending betekenen voor GroenLinks, en dat wij afstand nemen van bepaalde elementen in het visiestuk Vrijheid eerlijk delen van Femke Halsema en Ineke van Gent uit 2005.

De titel van dit laatste stuk blijft overigens de meest efficiënte samenvatting van het sociaal-vrijzinnige gelijke kansenbeleid dat hoort bij GroenLinks en dat ook wij niet willen loslaten. Maar Otjes onderstreept (nadrukkelijker dan wij zelf doen) dat dit stuk tevens lijdt aan een flinke dosis arbeidsmarktpaternalisme: meedoen aan de samenleving, met name via betaalde arbeid, is favoriet. In zijn ogen is het daarmee niet vrijheidslievend genoeg, en biedt het onvoorwaardelijke basisinkomen mensen een veel grotere keuzevrijheid.

Het basisinkomen
Het basisinkomen kan in zijn opvatting dus beter worden verdedigd op grond van liberale vrijheidswaarden en een strikte overheidsneutraliteit dan op grond van een bepaalde visie op het goede leven. Die oogt al snel moralistisch en leidt tot paternalisme, zeker als zij met overheidsmiddelen wordt gestimuleerd. Inderdaad wordt in ons voorstel de moraliserende ‘keuzearchitectuur’ van de huidige arbeidsmarkt en sociale zekerheid niet gecountered door de overheid te neutraliseren, maar door een alternatieve visie op het goede leven aan te bieden. Het sociale stelsel stimuleert mensen op dit ogenblik tot een verkeerd, want gestresst, werk- en consumptiegericht bestaan. Mensen zijn volgens ons beter af zodra hun leven niet langer wordt beheerst door geld verdienen en tijdgebrek, en zij de combinatieproblemen van werk, leren en zorgen soepeler kunnen oplossen.

Hier komt het basisinkomen opnieuw in beeld. Een niet aan een arbeidsplicht gebonden gegarandeerd minimuminkomen verleent mensen een basale sociale zekerheid, die hen in staat stelt zich sterker en veelzijdiger te ontplooien. De zwaksten op de arbeidsmarkt profiteren daar het meeste van. Otjes acht dit een uitermate liberaal voorstel omdat mensen daarmee een veel grotere keuzevrijheid krijgen dan in het huidige op hard werken en even hard consumeren gerichte bestel. Hij heeft gelijk, behalve dat het vergroten van keuzemogelijkheden in een situatie waarin één keuze (voor betaald werk) domineert onvermijdelijk een normatieve strekking heeft. Het is prettig om te constateren dat de sociaal-liberale rechtvaardiging van het basisinkomen hier parallel loopt aan en tot dezelfde resultaten leidt als de vrijzinnig-paternalistische verdediging ervan. Beide keren zich immers tegen het heersende arbeidsethos, het workaholisme en de cultuur van druk-druk-druk.

Het goede leven
Waar de een redeneert vanuit een agnostische vrijheidsfilosofie, vertrekt de ander vanuit het normatieve Leitbild van een meer ontspannen arbeidssamenleving. Maar we arriveren ongeveer gelijktijdig op hetzelfde politieke kruispunt. Het verschil in het achterliggende politiek-filosofische mensbeeld werkt echter wel degelijk door, en produceert uiteenlopende risico’s. Sociaal-liberalen veronderstellen dat, als mensen maar voldoende vrijheidskansen krijgen, zij vanzelf de juiste keuzes zullen maken. Mensen neigen in vrijheid tot het goede. Vrijzinnig-paternalisten zijn daar minder zeker van, en weten dat mensen hun verworven vrijheden gemakkelijk kunnen misbruiken. Beide vinden wij dat de overheid de materiële voorwaarden voor vrijheid en ontplooiing eerlijker moet verdelen. Maar waar sociaal-liberalen hier pas op de plaats maken en de vrijheid zijn zegenrijke werk laten doen, willen vrijzinnig-paternalisten hun medeburgers prikkelen en uitdagen om niet alleen vrije maar ook goede keuzes te maken.

Dat veronderstelt een reeks van opvattingen over goed werken, goed zorgen, goed leren en goed ontspannen die met morele flair en overtuigingskracht door burgers, professionals en overheden worden uitgedragen. Men kan dit paternalisme noemen, maar het is vrijzinnig omdat die normatieve opvattingen worden ingebracht in een democratische debatcultuur, en omdat er geen sprake is van dwang maar van duwtjes in de goede richting, die een marge van tolerantie voor ‘verkeerde’ keuzes overlaten.

Ledigheid
Maar die marge is niet grenzeloos, en dat is waarom een ‘spaarzame’ sociaal-liberale benadering niet voldoet. Otjes vermoedt dat onze argumentatie voor het basisinkomen zonder omhaal liberaal is en vrijzinnig-paternalistische argumenten geen grote rol spelen. Die verkeerde indruk kunnen we nu wegnemen. Tegelijkertijd krijgen we daarmee de kans om een klassieke tegenwerping tegen het basisinkomen beter tegemoet te treden. Het zou immers een letterlijk ‘recht op luiheid’ garanderen. Mensen zouden onbekommerd gaan surfen en zich verder niets aantrekken van de betalende samenleving. Jan Hoek verwoordt dit op deze site als volgt: ‘Ledigheid is des duivels oorkussen. Dat is het risico van het basisinkomen. De relatie tussen inkomen en inspanning wordt losgelaten. Je hoeft er echt niets voor te doen. Je hoeft niet te solliciteren en je hoeft niet voor je oude moeder te zorgen.’

De liberale optimist Otjes gelooft dat mensen de juiste keuzes zullen maken voor zorg, ontspanning, ontwikkeling en kunst zodra ze worden bevrijd van de door markt en overheid aangemoedigde arbeidswang. De wat pessimistischer gestemde Hoek gelooft dat mensen ertoe verleid worden om te gaan nietsdoen en dat de band tussen inkomen en inspanning daarom niet zomaar kan worden doorgesneden. Hun beider commentaren geven ons nu de kans om een gedachte die in ons hoofdstuk impliciet is gebleven beter te expliciteren en de discussie een stapje verder te brengen.

Wederkerigheid
In de sociale ethiek van het basisinkomen vormt het gebrek aan wederkerigheid inderdaad een probleem. Hoewel wij het risico dat hele volksstammen zich op kosten van de samenleving aan diezelfde samenleving zullen onttrekken niet groot achten, zijn wij wel gevoelig voor Hoeks stelling dat ‘het niet goed voelt’ om de relatie tussen inkomen en inspanning te verbreken. Het is niet zozeer het risico van free-riding op zichzelf, maar het gebrek aan morele legitimering dat het onvoorwaardelijk basisinkomen ondermijnt.

Het succes van een sociaal systeem staat of valt bij de legitimiteit ervan. Steun voor de verzorgingsstaat is gebaseerd op motieven als altruïsme en welbegrepen eigenbelang, maar vooral op wederkerigheid. Mensen willen er graag aan bijdragen, mits anderen dat ook doen. Sociale systemen waarvan iedereen profiteert en waaraan iedereen bijdraagt, zijn daarom succesvoller en stabieler, maar ook democratischer en legitiemer. Het unieke aan het basisinkomen is dat zonder meer duidelijk is dat íedereen er baat bij heeft. Maar een bepaalde vorm van wederkerigheid is dan ook essentieel voor het moreel-politieke draagvlak dat nodig is om het basisinkomen een redelijke kans te geven.

Hier bewijst de vrijzinnig-paternalistische benadering zijn goede diensten. Zij levert een morele aansporing of prikkeling, ook van overheidswege, om een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij. Niet in de stijl van het traditionele arbeidsethos of als een ‘basisinkomen voor werkenden’ waar GroenLinks officieel van rept, maar als een ‘lichte plicht’ om volgens bepaalde participatiecriteria iets voor de samenleving te betekenen. Een bijdrage leveren kan op een zelf gekozen manier, in de vele vormen die wij als onderdeel van het goede leven bestempelen: naast betaalde arbeid ook vrijwilligerswerk, zorg voor anderen of scholing. Het schept daarin ook de plicht voor de overheid om mensen te kúnnen laten bijdragen. Vrijzinnig paternalisten gaan ervan uit dat het beter is voor mensen om iets zinnigs of sociaals te doen dan helemaal niets, en om erkenning, waardering en aanzien te verwerven op grond van ‘goede werken’ in een brede zin des woords. Om moreel legitiem te zijn, kan het basisinkomen daarom niet geheel onvoorwaardelijk zijn.

*Met dank aan de afdeling Tilburg van GroenLinks, met wie wij het hoofdstuk in Vrijzinnig Paternalisme in een levendige sfeer hebben besproken.

Bron: http://bureaudehelling.nl/artikel/naar-een-minder-vrijblijvend-basisinkomen

Zie ook: http://basisinkomen.nl/wp/een-serieus-debat-is-nodig-over-de-voor-en-nadelen-van-het-basisinkomen/